zijn, dat over de betrekkingen van modderman tot het Natuur- en Scheikundig Gezelschap breedvoerig gehandeld wordt. - De lof van zijn hart volgt op dien van zijnen geest. Zijn vertrouwen op de Voorzienigheid in alle de wisselvalligheden des levens, zijn voorbeeldig gedrag, als Wijsgeer en als Christen, zijne liefde tot zijne Ouders, Broeders, Zusters, Leermeesters en Vrienden, en zijne nederigheid bij zoo uitstekende begaafdheden, worden te regt door den Redenaar geprezen. - En deze Jongeling, zoo rijk naar zijn verstand, zoo beminnenswaardig naar zijn hart, eindigde zijn leven, toen hij naauwelijks drie-en-twintig jaren bereikt had! - Het habitum temporis hujus habe mogt het motto dezer Redevoering zijn. Eenvoudigheid en hartelijkheid, die trouwe gezellinnen der welmeenendheid, heerschen in toon en uitdrukking. De stijl is zuiver en vloeijend, zonder ongepasten zwier en ijdelen woordenpraal.
Het Dichtstuk des Heeren lulofs is schoon en krachtig, bevat keurige uitdrukkingen en treffende beelden. - De Lezer oordeele uit de volgende regels:
Gelijk een eik, nog jeugdig, in het woud
In 't wolkfloers reeds zijn kruin verscholen houdt,
Zijn wortels diep in 's afgronds holen strekt,
En met zijn loof des wand'laars ooge trekt,
Dat schaduw zoekt - doch eensklaps, als 't geblaas
Der stormen huilt, des donders hol geraas
Dof romm'lend dreunt, en 't schriklijkst bliksemvuur
Door 't luchtruim vlamt in 't middernacht'lijk uur,
Ter aarde stort, door storm en bliksemschicht
Gekneusd, verzengd; - als 't purper morgenlicht
Het Oosten tooit en Phoebus stralengloed
Den flonkerglans der sterren dooven doet,
Ligt hij verplet met hangend loover neer
En 's wandlaars oog vindt zijne schaauw niet meer.
Zoo bloeide hij, voor wien het somber lied
Met doffen galm van mijne Cither vliet,
Zoo bloeide hij, en, ach! zoo zonk hij neer!... -
Reeds prijkte fier de lauwerkrans der eer
Op zijne kruin; - reeds waande 't Vaderland
Dat nieuwlands geest en onbeperkt verstand,
Niet meer door 't licht der eeuwigheid bestraald,
In 't stoflijk kleed op aard' was neergedaald,
En dat die zon haar gouden slonkerglans
Weer schitt'ren deed aan Hollands hemeltrans. -
Recensent moedigt den Heer lulofs aan om ijverig ten Nederlandschen zangberg op te streven, ten einde denzelven eenmaal ten sieraad te verstrekken. Doch hij onthoude