volgd. ‘Hij kende augusta. Zij was de deugd, de onschuld zelve, maar tevens een onervaren en ligtgeloovig meisje. Hij kende lindhelm. Braaf was hij, doch zwak, ja dikwerf al te zwak. Hij vreesde de besmettelijke lucht der Residentie, de aanstekende zeden van het Hof.’ Hoe stil en genoegelijk het huisgezin leefde, hoe toevallig de echtgenooten in gezelschappen werden ingewikkeld, wat de hrave broeder voorzag en waarschuwde, hoe het ook van het een tot het ander kwam; uitspanning en verstrooijing, vertering boven vermogen, al verder en verder, deels uit verkiezing, deels omdat men niet terug kon; hoe de beste voornemens zoo toevallig vernietigd werden, en hoe het gevolg van dat alles was, ellende en het algeheel
verlies van het zoo ligtzinnig verspeeld geluk; dit alles vindt men hier overtuigend en treffend geteekend, en geheel het verhaal heeft zoodanig eene heilzame strekking, dat wij het der lezing en herlezing, en het bedaard nadenken van alle jeugdige echtgenooten, op het ernstigst moeten aanprijzen.
Even zeer, zoo niet sterker nog, roerde ons de geschiedenis van johanna van ostheim. Een nederige en stille geest, die kostelijk
is voor God, is, naar de getuigenis van een' Apostel, en naar het gevoel van iederen wijzen, toch wel het beste sieraad der vrouw; en deze johanna bezat dien in eene hooge mate. Haar echtgenoot kende en waardeerde haar, maar niet in hare volle waarde. Lina van lindenhausen, een voortreffelijk meisje, en begaafd met meer schitterende talenten, had eigenlijk toch meer bekoorlijks in zijn oog. Met dat al en hij en lina zijn deugdzaam. Eindelijk toch, toen hij zijne johanna, door eene edelmoedige opoffering buiten voorbeeld, verloren had, opdat hij zijne lina bezitten mogt, toen hij haar daarop wedervond, achtte en bewonderde hij haar niet alleen, maar beminde haar weldra met de vurigste liefde; en toen zij hem kinderen schonk, ‘verkreeg johanna in de oogen van haren dankbaren echtgenoot eene nieuwe waarde. De moederlijke teederheid en zorg, waarmede zij hare dierbare panden opvoedde, verheugden en verrukten hem. Nooit was lina, zelfs in hare schitterendste oogenblikken, hem zoo voorgekomen, als thans johanna, wanneer zij een van hare kinderen aan de borst of op den schoot had. Nooit hadden gleim's of kleist's gezangen van lina's lippen hem zoo betooverd, als de kleine ouderwetsche deuntjes, waarmede johanna hare kindertjes in slaap zong. En toen vervolgens hunne kinderen grooter werden, zoodat zij met hare eigenlijke opvoeding een begin kon maken, en hij zag, hoe zij met eene milde hand hare deugden in die teedere harten zaaide; leerde hij van haar, zonder het te merken, van lieverlede die schoone kunst. Hij werd vader,