| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.
Proeve van aanmerkingen op zeker stuk, onlang uitgegeven, onder den titel van: ‘Beoordeling met verbeteringen van alle de evangelische gezangen, naar de lere des Bijbels en den hervormden godsdienst; door een zang- en dichtlievend genootschap. Opgedragen aan alle de leeraren van den hervormden godsdienst.’
Daar een Zang- en Dichtlievend Genootschap dit Stuk had uitgegeven, verwachtte ik in hetzelve, bij juiste beoordeeling, geene veranderingen, dan die in taal- in spel- in dichtkunde en in andere opzigten tevens verbeteringen zouden zijn. Dan, ik vond mij in deze verwachting veelzins teleurgesteld, en zoo vele aanleiding tot aanmerkingen, zoo op het Voorwerk, als op de Gezangen en daarbij gevoegde Noten zelve, dat ik mij niet kon weerhouden, dezelve aan te teekenen, en eenige als proeven bekend te maken, of het mogte strekken ter overtuiging van des Genootschaps ongeschiktheid tot juiste beoordeeling en verbetering van de Ev. Gezangen; ter waarschuwing van dezen en genen in de Gemeenten, om zich niet door den schoonschijnenden titel van dit Stuk te laten vervoeren tot minachting voor de Ev. Gezangen; ter handhaving van de in deze beoordeeling verdacht gemaakte regtzinnigheid der gemelde Liederen; en eindelijk ter ontdekking van het doel des Genootschaps, zijnde wel, naar deszelfs voorgeven, de herstelling van 't genoegen en de rust in vele Gemeenten, en dus het heil der Kerk, maar in der daad, blijkens de veelvuldige verdenkingen, beschimpingen en lage vergelijkingen in verscheidene Noten voorkomende, de aanblazing van een twistvuur, 't welk thans in verscheidene Gemeenten gelukkig begint te verflaauwen.
| |
| |
Mijne Aanmerkingen zijn de volgende:
In den Titel leest men, dat naar de le(e)re des Bijbels en den Hervormden Godsdienst de Beoorde(e)ling en de Verbeteringen geschieden. Aan de woorden, naar den Hervormden Godsdienst, kan, mijns inziens, geen andere zin hier gegeven worden, dan naar de Formulieren van Eenigheid bij het Herv. Kerkgenootschap aangenomen en vastgesteld. Doch in de Noten wordt van dezelve geen woord gerept, dan alleen in die op het 98ste Gezang, alwaar deze Formulieren als aanloopende tegen de leere des Bijbels, en als instellingen van menschen verworpen worden.
In de Opdragt betuigt het Genootschap niet duister, zeer te beklagen de verbitteringen in onderscheidene Gemeentens door voorgaande twistschriften over de Ev. Gezangen veroorzaakt, en zegt duidelijk: ge(e)ne bedilzucht, maar alleen het onderzoeken van alle dingen, en het behouden van het goede, zijn doel geweest te zijn. Indien deze betuiging opregtelijk gemeend zij, dan vraag ik: waartoe dient dan al dat verdachtmakende in de Noten op 't 98ste, 135ste, en in de 3de Noot op het 192ste Gezang? Waartoe al dat stekelachtige in de Noten op 't 4de, 28ste, 41ste, 71ste, 106de, 137ste, 181ste en 190ste Gezangen? Waartoe eindelijk dat verachtende in de Noot op het 177ste Gezang?
't Genootschap schrijft bladz. 2 aan de Ev. Gezanger vele misslagen en tegenstrijdigheden met onze Leer toe. Een eenig bewijs voor die stelling, want meer heb ik er niet aangetroffen, wordt in de Noot op het 98ste Gez. aangevoerd, hierin bestaande, dat de uitdrukking in dat Gez. v. 2. Aanschouw het kroost, thans door den Doop herboren! ontleend uit het Gebed achter het Doopsformulier bij de Hervormde Gemeente, eene volstrekte onwaarheid is. Maar dit Formulier behoort, zoo wel als het Gebed na het Eten, waar gezegd wordt: Heere God, hemelsche Vader, wij danken U - inzonderheid dat Gij ons herboren hebt tot de hope van een beter leven, 't welk Gij ons geopenbaard hebt door Uw heilig Evangelium; tot de Formulieren van Eenigheid, waaruit de regtzinnigheid in de Hervormde Leer moet bewezen worden. Daar nu deze uitdrukking genomen is uit en dus overeenstemt met die Formulieren van Eenigheid, zoo volgt, naar het gevoelen des Genootschaps, 't welk de Ev. Gezangen beoordeelt naar den Hervormden Godsdienst, dat deze
| |
| |
uitdrukking is een misslag, en tegenstrijdigheid met onze Leer. Wie bewondert niet de kracht van deze redenering!!
De woorden van eenen vertrouwenden Christen in den mond te leggen van eene gemengde schaar tot één Kerkgenootschap behoorende, is volg. bladz. 5. een gebrek, niet alleen in deze Ev. Gezangen, maar ook treft men dit gebrek aan in de Psalmen; in de Psalmen! heilige en door Gods Geest ingegevene Liederen! Wie zoude zulk een gezegde verwacht hebben van Lieden, zich op doende als voorstanders van regtzinnigheid?
't Genootschap vragende, bladz. 6. Kan de losbol ook zingen: 'k Heb Jezus lief? schijnt van oordeel te zijn, dat de Ev. Gezangen ook voor losbollen zijn vervaardigd; en in 't 65ste Gez. den toon veranderd te hebben: Heb Jezus lief, zich verbeeldende dat de losbol op die wijze beter zal kunnen medezingen.
't Geen bladz. 7 gezegd wordt van de Spraakwendingen in velen der Evangelische Gezangen, schijnt mij niet ongegrond, vooral als men daarbij vergelijkt de Noot op het 29ste Gezang.
In de Aanmerkingen op de Gezangen zelve en de daarbij gevoegde Noten, bepaal ik mij alleen tot sommige van de 30 eerste; terwijl ik, de vervelende aanwijzing der groote menigte van misslagen tegen taal- en spelkunde vermijdende, het nagaan derzelve aan den deskundigen Lezer overlaat en aanbeveel; mij ten dezen vergenoegende met de volgende algemeene bedenkingen.
Vele spelfouten zijn zekerlijk toe te schrijven aan de bepaling van 't Genootschap, om, volg. bladz. 6 en 7, de enkel(d)e voc(k)aalspelling in de meervoudige woorden in acht te nemen; hierdoor zal men in meervoudige woorden, welke eene dubbelde e of o vereischen, eene enkelde e of o en dus zoo vele misslagen aantreffen.
Verscheiden taalfeilen zijn ons voorgekomen, welke niet zoo zeer aan onkunde, als wel aan overhaasting en onoplettendheid schijnen toegeschreven te moeten worden; vooral bij de gemaakte Persoonsveranderingen, daar men wel b.v. Gij voor Hij, U voor Hem enz. plaatste, maar de werkwoorden, daarop betrekkelijk, onveranderd liet. Dit ziet men al aanstonds in 't 1ste Gez. Coupl. 2., in 't 2de Gez. Coupl. 5. en op vele andere plaatsen meer.
Om niet te wijdloopig te worden, stap ik hier van as,
| |
| |
en haast mij, om uit een aantal aanteekeningen, schier bij ieder der 30 eerste Gezangen gemaakt, eenige weinigen ter proeve op te geven.
2de Gezang. 5. Hoe gemakkelijk ware de hier voorkomende grove taalfeil weg te nemen geweest, door de 3 laatste regels dus te stellen: 't Heelal wordt door Uw' lof vervuld, O God! die zijt, waart, komen zult, En onder ons wilt wonen?
3de Gez. 3. 't Genootschap verkiest uw' geliefden, voor uwen eigenen, uw' eengeboornen Zoon, niettegenstaande deze verworpene uitdrukkingen veel duidelijker en krachtiger het persoonlijk kenmerk des 2den Persoons aanwijzen. In de Noot zegt men: De veranderingen in dit Gezang zijn meest gemaakt ter wegneming der spraakwending. Maar was er ter wegneming van ééne spraakwending wel meer dan ééne verandering noodig? Doch er waren nog andere redenen, die 't Genootschap hier liever niet wilde noemen. Waren die redenen misschien niet noemenswaardig, dan mogt men die veranderingen ook wel achterwege gelaten hebben. Of ontdekte 't Genootschap in dit Ev. Gez. mogelijk eenen of meer van die vele misslagen en tegenstrijdigheden met onze Leer, waarvan het in de Opdragt bladz. 2 goedvond onbewimpeld en in 't algemeen de Ev. Gezangen te beschuldigen, dan vooral moest men die redenen niet verzwegen, maar duidelijk genoemd hebben. Daar dit nu noch hier, noch elders geschiedt, schijnt die uitdrukking niet vrij van eenigzins hatelijke verdenking.
4de Gez. 2. Wie kan zijns naams geheimenis verklaren of ontleden? Eene noodelooze herhaling en verzwakking van de kracht en nadruk, zoo keurig in 't Ev. Gez. in acht genomen. De geheimenis van Gods naam ligt zoo diep verborgen, dat ze voor ons niet alleen onverklaarbaar, maar ook onontdekbaar is. Veel beter derhalve het afgekeurde: Wie ontdekken, wie ontleden? 5. Veet min het geen wij plegen. 't Genootschap schijnt van oordeel te zijn, dat wij, dat onze personen door den nacht meerder, veel meerder voor Gods oog bedekt worden, dan onze daden, die wij plegen; maar 't voegt er onmiddellijk bij, dat de duisternis niets voor Hem dekt. Ging nu dit veel min door, dan zoude evenwel deze meerdere, veel meerdere bedekking onzer personen van dit niets moeten worden uitgezonderd. Welk eene tegenspraak van zich zelven in eenen adem! Zegt het Genoot- | |
| |
schap in de Noot: Het Duitsche Gezang is niet veel en de vertaling beteekent ook niet veel; zoude men, om straks gegevene redenen, hier niet wel als een derde mogen bijvoegen: en de verbetering zegt ook niet veel?
5de Gez. 3. Behaagden, volg. de Noot, aan 't Genootschap ge(e)ne wae(we)relden als 't zand der zee voor eenvoudige menschen; 't zal, denk ik, Dichtkundigen nog minder behagen, op de schepping van 't Heelal aanstonds de schepping van 't zand der zee te laten volgen, als verdiende het zand der zee boven alle andere schepselen in hemel of op aarde, als ware het 't Pronkstuk van alle Gods werken, eene bijzondere melding.
6de Gez. 2. Geen zonnestraal schoot nog haar licht. Ontaalkundig, daar, zonnestraal van 't mannelijk geslacht zijnde, er staan moest: zijn licht. Maar is 't ook wel natuurkundig? Wie weet niet, dat de zonnestralen geen licht schieten, maar zelve bestaan uit het licht, 't welk door de zon straalswijze geschoten wordt? Zie daar eene dubbelde verslechting van de natuurlijke uitdrukking: Geen nieuwe zon schoot nog haar licht. Misschien heeft de nieuwheid der zon niet behaagd, en tot deze verandering aanleiding gegeven. Doch hadde men in acht genomen, dat het Ev. Gez. ons bepaalt tot Gods aanzijn vóór de schepping, men zou gedacht hebben aan de zon, die nog zoude geschapen worden, en bij hare schepping met de juistste gepastheid de nieuwe zon genoemd mogt worden.
9de Gez. 2. Was mijn verstand op 't hoogst gerezen, Meer dan 't ooit van een' Engel wordt, t.w. gerezen wordt. Maar is dit gerezen worden van 't verstand eenes Engels wel zuiver Nederduitsch? 5. In een Gezang op Gods Alwetendheid wordt: Uw wijsheid hoedt mij voor het kwade, als eene verbetering van: Uw alziend oog schrikt m' af van 't kwade, opgegeven; doch wie zal het er voor aannemen?
10de Gez. 2. Bereiken, zonder bijvoeging van 't gene bereikt wordt, is niet welluidende; verkieslijker 't Ev. Gez. Dan aarde, zee en hemel reiken, ook omdat door de gemaakte verandering: Dan hemel, aard en zee, de kunstige opklimming van het minder tot het meerder uitgestrekte uit het oog verloren wordt. 8. Uw liefd' en magt verheerlijk' zich. Het afgekeurde: die liefdemagt verheerlijk' zich, is, naar mijne gedachte, veel beter.
12de Gez. 2. Gij heeft; hoe naauwkeurig! Schept'
| |
| |
voor schiep! 't Genootschap zal toch niet aan scheppen haurire, maar aan scheppen creare gedacht hebben.
13de Gez. 3. Schoon g' ooit in vuur of water kwam, voor kwaamt, maar dan zoude het niet rijmen op vlam. Hoe gemakkelijk wordt het rijmen gemaakt, wanneer men, door zulke Dichterlijke vrijheden, de woorden tegen alle taalregels willekeurig verandert! of, gelijk v. 4, nieuwe woorden vormt, als onveranderbaar, om op doodsgevaar te rijmen! en hoe gemakkelijk hadde men dit kunnen vermijden, door het dus te stellen: Gods trouw is steeds onwankelbaar, En zal daar bij u zijn.
15de Gez. 7. Dit stremt ons onze kleinheid niet, om ons vertrouwen enz. 't Genootschap verandert het woord Dan, in 't Ev. Gez. oordeelkundig gebezigd, in Dit. De duidelijke bedoeling van 't Ev. Gez. is deze: Wanneer wij Gods wijs en goed bestuur over de kleinste diertjes, wormen, rupsen enz. eerbiedig opmerken, dan hindert ons onze kleinheid niet, om ons vertrouwen te stellen op dien God, die zelfs voor zulke geringe schepfelen naauwkeurig zorgt. 't Genootschap schijnt de kracht van het hier zoo veel beteekenende woord Dan niet gevoeld te hebben, verwerpt hetzelve en zet er Dit voor in plaats, waardoor de duidelijke zin geheel verduisterd, en de Lezer in verwarring gebragt wordt. En dat heet dan nog verbeteren!
16de Gez. 5. Wat is of waar' in plaats van was, kan in dezen zin geen andere stuiting geven, dan dat men, tegen het taaleigen, zich, om een rijmwoord te vinden, bedient van de aanvoegende wijze, daar de aantoonende volstrekt vereischt wordt. En wie zal goedkeuren, een geheel vers, om het, volgens de Noot, meer naar het oorsprongelijken(ke) te houden, door één woord te ontsieren?
17de Gez. 5. Het zijn voor God stechts ligte zaken, Aan zijn verheven doel gelijk, Den rijken enz. Zoo wordt Gods verheven doel aan slechts ligte zaken gelijk gesteld!! Men lette ook op de verbetering der 2 laatste regels van dit Couplet.
18de Gez. 3. 't Genootschap schijnt ter bewandeling de voorkeus te geven aan met milden regen besproeide boven de met milden zegen bestrooide wegen. 5. Gij ziet de kracht van 't woelen onzer lusten. 't Schijnt mij toe, dat niet aan het woelen, maar aan onze lusten deze kracht moet toegeschreven worden; eene kracht zoo
| |
| |
sterk, dat zij ons doet woelen, en onze ziel in onrust brengt.
19de Gez. 8. Opdat Gij ons ten Vader zijt. Op den wenk in de Noot gegeven over de in dit Gezang gemaakte veranderingen oordeelende, betuig ik niet te kunnen begrijpen, hoe een Genootschap, voor de regtzinnige leer der Hervormde Kerk uitkomende, en nu en dan de Ev. Gezangen als niet of min regtzinnig in verdenking brengende, hier eenen regel in de Ev. Gezangen, die zeker zuiver regtzinnig is, heeft kunnen veranderen in eenen, die niets minder, dan regtzinnig, kan genoemd worden. Of, komt het met de leer der Herv. Kerk overeen, dat wij op God vertrouwen, op Deszelfs bestelling hopen, in den Godsdienst onzen tijd getrouw besteden, opdat God ons ten Vader zij? Kunnen wij het geloof en de hope oefenen, de heiligheid betrachten, eer wij Gods kinderen zijn, en met oogmerk opdat God ons ten Vader moge worden? Is dit de leer der Herv. Kerk? Om van het tegengestelde overtuigd te worden, leze men het 24ste Artikel van de Belijdenis des Geloofs. En, gelijk dit gevoelen strijdt tegen onze Formulieren van Eenigheid, zoo ook tegen de Leer des Bijbels, waartoe ik mij alleen beroep op Eph. IV:10.
20ste Gez. 1. Laat de Heer van alphen dit Gezang met éénen spreker aanheffen, en vervolgens ons en wij gebruiken; wat doet dat hier ter zake? 't Genootschap beoordeelt immers alleen de Ev. Gezangen, en niet de Gezangen, waaruit dezelve ontleend zijn. Men leze dit geheele Ev. Gez., en men zal bevinden, dat van 't begin tot het einde wij en ons voorkomen; zijnde hierdoor 't vermeende gebrek in 't Gezang van den Heer van alphen reeds door 't Ev. Gez. weggenomen.
21ste Gez. 9. Wenschen, dat Gods raad verbrak. Ontaalkundig wordt hier het onzijdig werkwoord brak, waarbij het onderwerp meer lijdende dan bedrijvende gedacht wordt, verwisseld tegen het bedrijvend verbrak, 't welk hier niet te pas komt. 10. Wij hebben deze(n) rijmklank moeten veranderen, omdat men niet zeggen kan, de dag gaat te grond, enz. 't Is zoo, maar 't Ev. Gezang zegt dit ook niet, blijkens het teeken van verkorting of afsnijding, geplaatst achter het woord een', dat is eenen, of op eenen der dagen. En waar blijft nu de noodzakelijkheid der verandering? Hoe naauwkeurig!
| |
| |
23ste Gez. 7. 't Is vreemd, dat het Genootschap, den laatsten regel veranderende, ook het woord schenken niet veranderd heeft; omdat de laatste regel van ieder Couplet nergens, behalve in dit 7de, rijmt, en men door die verandering ook had kunnen vermijden, dat dit woord op zich zelve rijme, schenken op schenken; welke dubbelde rijmklanken zoo sterk door 't Genootschap worden afgekeurd. Hoe ligtelijk ware dit te veranderen geweest, door te zetten: Ook alle dingen geven?
29ste Gez. 4. Wel in de 4 laatste, doch geenszins in de 4 eerste regels, komt mij de gemaakte verandering als verbetering voor. 6. Men ziet duidelijk, dat het Ev. Gez. van de langere tot de kortere tijdperken afdaalt; ik vind daarom geene reden om die rangschikking te breken, door het plaatsen van de dagen vóór de maanden.
30ste Gez. 1. Van eene bloote onderstelling in 't Ev. Gez. met voorzigtig beleid gekozen: Deez' aarde zij een tranendal, verdriet en moeite zij het al, wat haar genot den mensch kan geven enz., maakt het Genootschap eene volstrekte en algemeene stelling: Deez' aard' is ons een tranendal, verdriet en moeite, dit is 't al enz. Eene stelling, die wedersproken wordt door de H. Schriften, op vele plaatsen de aardsche zegeningen hoog verheffende; door de dagelijksche onderwinding van duizenden, en, dat zonderling is, door 't Genootschap zelve, 't welk, in 't even voorgaande 29ste Gez. de menigte, de verscheidenheid, de aanhoudendheid, het troostende, het vervrolijkende der aardsche zegeningen bezongen hebbende, alle die gezegden in dit 30ste Gez. door gemelde stoute stelling ronduit tegenspreekt. 3. Het vast geloof aan Gods genaê, Op Jezus bloed val Golgotha, Geeft enz. Dit duistere, overtollige en wanluidende zou kunnen hersteld en duidelijker gemaakt worden door deze verandering: Het vast geloof aan Gods gena' Gegrond op 't bloed van Golgotha, Geeft enz.
Ik sluit mijne Aanmerkingen met de woorden van het Genootschap in het Voorberigt: Wenschelijk ware het, dat men, in e(e)nen tijd als deze is, zoo vele aanmerkingen op e(e)nen Bundel, waaraan een Zang- en Dichtlievend Genootschap gearbeid heeft, niet had behoeven te maken.
E.E. |
|