Brief aan den Heer J.B. Bonzel, Med. & Chir. Doctor te Rotterdam.
Wel Edel Heer!
Uw voorloopig berigt, geplaatst in den Letterbode No. 47, wegens eene door kunst bewerkte nieuwe Pupil, heeft mij aangespoord, Uwel Ed. te schrijven. Ik verkoos zulks door dit Tijdschrift, omdat hetzelve in vele handen komt, en eene briefwisseling tusschen ons beiden over dit stuk weinig geene nuttigheid zou hebben. Vergun mij Mijn Heer, Uweled. te verzoeken, in uw nader berigt te melden, of Gij die Cataract geopereerd hebt door Depressie of Extractie. Ik moet het eerste gelooven, omdat Gij reeds op den 4den dag na de operatie den Lijder den blinddoek afdeedt, en dat alles zich zoo wel voordeed, dat hij met een scherm voor de oogen in een matig licht vertrek omwandelde, want na de extractie ware dit bijna een wonder, doch bij de depressie is het ook wat vroeg geweest. (Dit tusschen beiden.) Maar uwe Operatie, hier naar ben ik nieuwsgierig. Was deze in de manier der Ouden of der Hedendaagschen? Ik geloof in geen van beiden, wijl zij in Leucomen Staphylomen &c. wordt aangeprezen. - Ik bid U, Mijn Heer! hoe zeer Gij zegt, zoo veer men weet, is uwe Operatie hier te Lande nooit gedaan, ik deed dezelve eens op de wijs van cheselden. - Hoe uwe manier zij, doorzie ik met, en verwacht op eene duidelijke wijs uwe opgave. - Wacht niet, Mijn Heer, tot na de door Uwel Ed. gedane Operatie van het andere oog. Gij schrijft toch zeker ook om uwe Kunstbroeders nuttig te zijn; en wie zou niet gaame iets overnemen, als men eene verbetering ontmoet, bij wien het ook zij? Ik houde uwe Operatie voor iets nieuws in de Kunst, omdat dezelve ook in Leucomen en Staphylomen door Uwel Ed. wordt aanbevolen; in eene volslage Atresia is het natuurlijk. - Ik beloof Uwel Ed. er gebruik van te zullen maken, als zij die oplettendheid verdient, welke Gij er U van voorsten.
In verwachting van antwoord, teeken ik mij,
Wel Edel Heer!
Uw Dienaar
f. buchner,
Chirurgijn, Oog- en Stads- Breukmeester, te Amsterdam.