| |
Brief, over den oorsprong van de in zwang gaande of mode-vermaaknemingen.
mijn heer!
Het is bij mij, van over lang, de algemeene handelwijze, om in alle zaken, waarover men verschilt en twijfelt, altoos de gunstigste zijde te kiezen. Zulks heeft mij menigwerf in staat gesteld, om die dingen deugdzaam, althans voegelijk te doen voorkomen, welke anderen toeschenen aan ondeugd en dwaasheid zeer nabij te grenzen. Ik denk, Gij zult mij toestemmen, dat er geene geringe verdienste steekt in zulk eene handelwijze: want het dient nergens toe, dat de wereld van dag tot dag verbetere, wanneer men den voortgang dier verbeteringe niet zigtbaar kan aantoonen, zoo dat de menschen, uit de beschouwing daarvan, vermaak scheppen, en er een voorbeeld van ontleenen.
't Is een wonderlijk ding, Mijn Heer! in welk een verschillend licht het zelfde voorwerp zal voorkomen aan onderscheidene personen, die teffens eene gelijke mate van schranderheid en oordeel bezitten. Wat mij betreft, zonder eisch te maken op het bezit van klaarder en beter ziende oogen dan anderen, neem ik te meermalen de vrijheid om van mijne beste vrienden te ver- | |
| |
schillen, over onderwerpen, aangaande welke de wereld, als 't ware, reeds haar vonnis geveld heeft, zoodanig dat er geene plaats meer open bleef om des anders te oordeelen of te gissen.
Van dezen buitengemeen zeldzamen aard kan ten voorbeelde strekken het onderwerp, waarover ik U in dezen Brieve dacht bezig te houden; namelijk de in zwang gaande of Mode-vermaaknemingen. Dan vooraf moet ik opmerken, dat er verschillende gevoelens ten opzigte van die vermaaknemingen heerschen: eenige noemen ze Ondeugden, andere Straffen. Dan het is mijn oogmerk niet, dit geschil uit te pluizen. Ik geef de voorkeus aan de gewoon gebruikelijke benaming, en zal U zoeken te bewijzen, dat deze Mode-vermaaknemingen, welke de wereld in 't algemeen aan ijdeltuiterij, aan dwaasheid en ongeregeldheid toeschrijft, dadelijk ontstaan uit edele en verdienstelijke beginselen. Het geval is eenvoudig dus. Menschen van rang en middelen begrijpen, dat niets eene grooter strekking hebbe om de ziel te ontkrachten, dan gemak en geluk; zij verlangen, door de mate van het laatste te verminderen, hunne zielen sterker en werkzamer te doen worden. Dit is mijn bewijsgrond, en, schoon ik denk genoeg vertrouwen voor de gegrondheid mijner stellinge te verdienen, zal ik eene en andere aanmerking maken, die tot opheldering kunnen dienen.
Gemak en geluk, welke uit het bezit van ruime middelen, rang en onderscheidende eereteekens ontstaan, hebben eene eigenaardige strekking, om de ziel krachteloos te maken, door eene geheele onderdrukking harer vermogens: want de man, bedeeld met de evengemelde voordeelen of zegeningen, heeft weinig gelegenheid voor zielswerkzaamheden; hij ziet geene kans om zijne driften in beweging te houden; hij is naauwelijks eenigzins gemeenzaam met hoop, vrees, en andere van die aandoeningen, welke de rest des menschdoms gaande houden. Wanneer men nu de zaken op dien voet laat voortgaan, zullen wij ras zien, dat menschen van rang en middelen, in stede van de gelukkigste en vergenoegdste onder de stervelingen, de ellendigste en onvergenoegdste zullen wezen. Maar hun gezond verstand heeft een hulpmiddel gevonden in de Mode-vermakelijkheden, tegen welke het menschdom zoo vele voor- | |
| |
oordeelen koestert, daar het de natuur en de strekking derzelven niet verstaat.
Sta mij toe, een en ander van dezelve U ter overweging voor te stellen. Volslagen Vrijheid, weten wij allen, is geen staat, geschikt voor de menschen: zonder eenig bedwang, zouden zij buitensporig en losbandig worden. Hierom zijn er, in alle landen, wetten, die hun in zekere zaken palen zetten. Maar dit bedwang kan men niet veronderstellen dat zich uitstrekt tot menschen van rang of middelen; dewijl men niet kan vermoeden, dat zij zich schuldig zouden maken aan de ongeregeldheden des gemeenen mans. Zij zouden, derhalve, volkomen vrij blijven, ware het niet dat zij een Wetboek van statelijkheden en pligtplegingen voor zichzelven ontworpen hadden: de wetten, daarin voorgeschreven, zijn strikt verbindend, en zouden in de daad drukkend schijnen, wist men niet dat zij zich daaraan onderwierpen met eene wilvaardige gehoorzaamheid, van wege de edele reeds hier boven gemelde beweegreden. De wetten van pligtpleging, door sommigen de wetten der Mode genaamd, zijn misschien de strengste wetten in de geheele wereld. Geen misdrijf, dat bezwaarlijker vergiffenis vindt, dan het overtreden van eene dier wetten. Van hier is het, dat Wijsgeeren, Kooplieden, en alle anderen, die enkel nuttige Leden der Maatschappije zijn, geheel van dezelve zijn uitgesloten, als onbekwaam om die wetten na te leven. Volslagen Vrijheid wordt dan voorgekomen door de wetten van Mode en pligtpleging.
Rijkdommen. - Op het oogenblik dat ik van dit Artikel hegin te gewagen, houd ik mij verzekerd, dat Gij met velen zult uitroepen, dat het voor mij geheel noodeloos is, te bewijzen, dat er vele misdrijven uit geboren worden, en deze de wortel alles kwaads zijn. Dit stuk hebben de Godgeleerden, de Wijsgeeren, de Zedemeesters, van het begin der wereld af tot heden, trachten te bewijzen. Doch wat beteekenen de bewijsredenen van Godgeleerden, Wijsgeeren en Zedemeesters? Het is enkele bespiegeling - bespiegeling van menschen, die, misschien, hetgene waar en regt is, mogen treffen, doch die zich uitgesloten vinden van de dadelijke voor- of nadeelen, waarover zij uitweiden, en aan wier gevoelens men, overzulks, eene mindere mate van toestemming is ver- | |
| |
schuldigd, dan aan de zoodanigen, die, te midden van de volheid des Rijkdoms, zich derwijze overtuigd betoonen van de rampen, daaraan verknocht, dat zij zich ten ijverigste bevlijtigen om denzelven te verminderen, door alle middelen, welke zij in hunne magt hebben. Het is, dunkt mij, eene zaak, die toegestaan moet worden, dat er thans meer rijkdoms in de wereld is, dan immer voorheen; en, ingevolge hiervan, moeten er meer middelen worden uitgedacht, door de zoodanigen, die groote schatten bezitten, om er zich van te ontdoen. Het vernuft der Rijken is, diensvolgens, op eene lofwaardige wijze, bezig geweest in uitvindingen, welke tot eere strekken van hunne talenten; en, hoe langzaam de Rijkdommen ook mogen verzameld wezen door hunne Voorouderen, met welk eene zorgvuldigheid zij dezelve verzamelden en ophoopten, zij worden met den grootsten spoed verstrooid; alles gaat zeer gemakkelijk toe, met eene volmaakte aflegging van alle gehechtheid.
Tegenwerpingen heeft men niet zelden gemaakt, ten opzigte van de middelen, aangewend om zich van den overlast des Rijkdoms te ontdoen; men zou dezelve mogen vervatten onder de hoofdzaken van Kaarten, Paarden, en Vronwen. - Ik zal alle deze tegenwerpingen niet, van stuk tot stuk, nagaan; in 't algemeen zal men mij moeten toestemmen, dat ze van grond te eenemaal ontbloot zijn. Men zegt, bij voorbeeld, waarom, indien iemand genegen zij om van zijn geld af te steken, uit vreeze dat het zich te zeer zou ophoopen en zijne zeden bederven, hij geen land koopt, of huizen en lustplaatsen sticht? In de daad, dit is zeer oppervlakkig gedacht, en ik had bijkans geschreven, dit is eene beuzelachtige tegenwerping. Landen koopen, huizen, lustplaatsen aanleggen, is geen asstappen van geld; het is, 't zelve op winst uitzetten; en die rente zal groot wezen, dewijl men altoos liuizen noodig heeft, de landerijen niet wegloopen, of braak willen liggen, en de lusthuizen altoos aan den man willen. Door die middelen zou iemand zijnen Rijkdom vermeerderen, in stede van er zich af te helpen: terwijl de vermaken van de Speeltafel, en de andere gebruikelijke middelen om het Geld te verspreiden en onder den man te helpen, bijkans tot volle zekerheid van het bereiken des voorgestelden doels opklimmen, en den te werksteller overtuigen, dat hij zijne schatten niet zal wederzien. Dit althans
| |
| |
is het geval van duizenden geweest, en zal gewis het geval van duizenden worden, die zich volgens het zelfde plan gedragen, om ontlast te worden van de lastigheden des Rijkdoms.
Nog een ander voordeel ontstaat uit deze wijze om over de Overtolligheden des Rijkdoms te beschikken, - een voordeel, 't welk men erkennen moet tot geen' geringen roem te strekken van den uitvinder. Dezelve, namelijk, gaat gepaard met een naberouw en kwelling, dieper treffende en snerpender dan eenige andere wijze om zich van zijn geld te ontdoen. Iemand immers, die, langs dezen weg, van zijne Rijkdommen afscheidt, en eenige oogenblikken overhoudt om na te denken, moet zichzelven beschouwen als het verachtelijkste van alle schepselen, als een omzwervend bedrogene, als een uitvaagsel der zamenleving. Al het gemak, al het voordeel, al de vrijbeid en ruimte zijner omstandigheden zijn voor altoos weg, en hij vindt zich niet langer blootgesteld om verzocht en verlokt te worden door eenige dier verzoekingen, welke het bezit dier tijdelijke zegeningen vergezellen; hij is geregtigt om het leven te beginnen van eenen Wijsgeer, met al die armoede, eenzaamheid en onaanzienlijkheid, der Wijsgeeren lot.
Langlevendheid is een gevolg, 't geen verwacht mag worden door de zoodanigen, die geenen leefkoers volgen, welke hunne gezondheid in gevaar brengt, en toegang vinden tot de beste hulpmiddelen, wanneer deze gevaar mogt loopen. Maar een lang leven is, naar 't gevoelen dezer verstandige lieden, geenszins de eerste en voornaamste der tijdelijke zegeningen. Zij zijn, diensvolgens, op middelen bedacht geweest om hunne dagen te verkorten, - middelen, die zelden in den uitslag faalden. Het is niet noodig, deze van stuk tot stuk te ontvouwen; naardemaal ze in 't oog springen van elk, die weet, hoe eene flesch te ontkurken, en bij de wereld verdachte plaatsen te bezoeken.
Het zou mij ligt vallen, andere omstandigheden aan te voeren, om te betoogen, dat het tegenwoordig heerschend stelsel van Mode-vermaken enkel een stelsel is van zelfverloochening, geschikt voor den brozen staat onzer menschelijke nature, en eene strekking hebbende om de heillooze gevolgen van Rijkdom en Eere af te wenden. Dan, zoo ik hoop, mijne groote hoofdzaak bewe- | |
| |
zen hebbende, voel ik geene neiging, of zie ik geene noodzake, om dezen mijnen Brief breeder te doen worden.
Voorzeker, de gemelde lieden, die op deze wijze hunne Rijkdommen en Schatten opofferen, ten einde hunne zeden door derzelver bezit niet te bederven, zijn, uit velerlei hoofde, onzer opmerkinge waardig. - Daarenboven, als wij de zaak uit het voorgestelde oogpunt beschouwen, zullen wij ontdekken, dat alle schijnbare verkeerdheden met eenig goed vergezeld gaan, en dat, hoe kortzigtig eenige lieden zijn, er anderen gevonden worden, die voorzagen, wat er zou gebeuren, en de verspilling hunner schatten op alle mogelijke wijzen bespoedigden, opdat zij daardoor te eerder den eindpaal hunner zorgen bereiken mogten.
Indien hetgene alle Wijsgeeren, door den loop van alle eeuwen heen, van de Rijkdommen gezegd hebben, waarheid is, namelijk, dat zij de wortel van allen kwaad zijn, de oorzaken van alle de ellenden en kwellingen, welke de menschelijke natuur treffen, dat zij gierigheid voeden en liefdeloosheid kweeken, zal het niet minder waarheid wezen, dat hij, die zijne Rijkdommen verspild heeft, voor altoos ontheven moet zijn van alle de ondeugden en onheilen, welke daarmede gepaard gaan.
Ik moet er nog aan toevoegen, dat wij daardoor ontheven worden van nog eene ondeugd, en wel eene zeer hatelijke, te weten, de Geveinsdheid: deze verdwijnt geheel uit den kring onzer zamenlevinge, door eene openlijke ten toonspreiding van die minnarijen en luidruftige vermaken, voorheen heimelijk gezocht en in stilte genoten. Geveinsdheid nu is een laag en hatelijk ding, en men heeft groote verpligting aan de zoodanigen, die deze Ondeugd hebben uitgerooid, door dezelve buiten de Mode te brengen. Ik ben &c.
democritus. |
|