| |
Geschiedkundig berigt, wegens de vestiging der Saraceenen, Of mooren, in Spanje, en derzelver volkomene uitdrijving.
(Vervolg en slot van bl. 595.)
Van het slecht slagen huns Verzoekschrifts hadden de Morescos de weet niet gekregen, of zij waren op het aanvangen eens opstands bedacht. De hoofden kwamen heimelijk bijeen te Cadiar, eene stad aan den ingang van het gebergte Alpuxara gelegen. Zij vaardigden gezanten af naar Fez, Algiers en Konstantinopel, om bijstand te verzoeken. Ten zelfden tijde verspreidden zij hunne zendelingen door het land, om de gemoederen der Ingezetenen voor te bereiden.
Uitgenomen op die plaatsen, waar de Spaansche krijgsbezetting te veel vreeze inboezemde om iets te onderstaan, voldeed het volk met geestdrift aan de uitnoodiging om hunne vrijheid te handhaven. Binnen korten tijd was het geheele gewest van Alpuxara, 't welk zeventien mijlen in lengte en tien in breedte beslaat, vele Steden, Dorpen, en ettelijke duizend Inwoners omvangt, in de wapenen. Eene versterking van eenige honderden Turken, behalve een voorraad van krijgs- | |
| |
behoeften, kwam uit Afrika over, en de Morescos streelden zich met de hope, dat zij eerlang eene veel grooter versterking te hunner hulpe van den Sultan zouden ontvangen.
's Volks Aanvoerders hadden, in dien tusschentijd, eene andere Vergadering belegd, en daarin tot Koning verkozen Don verdinand de velor, een jongeling van vijfentwintig jaren, een afstammeling van hunne oude Vorsten, en die in zeker voege, door zijnen onverschrokken moed en rustelooze werkzaamheid, geschikt was tot de gevaarlijke hoogheid, waartoe men hem verhief. Den naam van aben-humeya, welke die zijner Voorouderen geweest was, aangenomen hebbende, werd hij met de teekenen der Koninklijke waardigheid bekleed. Zulks geschiedde met alle de statelijkheid en plegtigheden, oudtijds plaatsgrijpende bij de verkiezing der Moorsche Koningen, Hij aanvaardde de uitoefening van het hem opgedragen gezag, benoemde zijne Staatsdienaars en Krijgsbevelhebbers, en vaardigde bevelen af aan alle de Opperhoofden, die de Vergadering niet hadden bijgewoond, om zich, bij het ontvangen van het eerste opontbod, gereed te houden.
De bezitneming van de Stad Grenada was het eerste en voornaamste voorwerp. De nieuw aangestelde Koning twijfelde niet, of hij zou zich daar kunnen handhaven, tot dat de Turksche bijstand zou opdagen. Niet zonder grond had hij hope opgevat van te zullen slagen in een toeleg op eene Stad van die aangelegenheid. Zijne partij had, tot duslange, alle hare werkzaamheden met de diepste en getrouwste geheimhouding voortgezet. Hare verscheidene vergaderingen waren gehouden onder voorwendselen, die het anders doordringend oog der Spanjaarden misleidden; ook hadden zij hunne krijgstoerustingen meest voortgezet in het gebergte van Alpuxara.
Wel had de Marquis van mondejar, ondanks die genomene voorzorgen, een vermoeden van der Mooren oogmerk gekregen, en aan philips de noodzakelijkheid trachten te toonen, om eene talriijker Legermagt, dan hij thans onder zijne bevelen had, hem toe te schikken. Doch daar heerschte, te dien dage, eene geweldige jaloezij tusschen dezen Edelman en deza, den Rijks-Kanselier, ontstaan uit mededinging wegens de regten, aan hunner beiden posten verbonden. Deza, aangevuurd door zijne vooringenomenheid tegen den Marquis, poog- | |
| |
de diens verslag, wegens de vijandelijke oogmerken der Mooren, bij den Koning in verdenking te brengen, en dien te overreden, dat er in de daad geen gevaar was van eenen opstand, en dat het onlangs uitgegeven Bevelschrift klems genoeg zou krijgen door eene krachtdadige uitoesening der burgerlijke magt alleen; maar dat mondejar alleen het vuur des krijgs wilde opstoken, dewijl hij verwachtte, dat het geheele beleid daarvan hem en zijnen Zoon, den Graaf van tendilla, zou worden opgedragen.
Philips, schoon uit den aard omzigtig en achterdochtig, en meer overhellende om te vreezen dan geneigd om te hopen, werddoor zijne Raden, deza's Vrienden, bewogen, om diens voordragt van 's Rijks toestand meer te gelooven, dan die van den Marquis. In gevolge hiervan werd de aantogt des Krijgsvolks, om welken mondejar had aangehouden, verwijld, en de Krijgsbezetting te Grenada zoo zwak gelaten, dat die Stad, ware er geen voorval, 't welk niet te voorzien was, tusschen beiden gekomen, in handen der Mooren zou gevallen zijn.
Aben-humeya, eene geheime verstandhouding aangevangen hebbende met de Inwoners der Stad Albaicin, welke onmiddellijk paalt aan de Stad Grenada, en als een gedeelte van dezelve mag worden aangemerkt, gaf, omtrent het einde van Wintermaand, aan aben-farax, een zijner voornaamste Krijgsbevelhebberen, last, om derwaarts aan te rukken met eene bende, tusschen de zes en zeven duizend man sterk. Ware dit Krijgsvolk te Albaicin op den tijd, wanneer men het wachtte, aangekomen, de Inwoners zouden zich daarbij gevoegd, en daardoor een heer uitgemaakt hebben, oversterk genoeg om de Krijgsbezetting van Grenada te overmeesteren. Maar door het vallen van diepe sneeuw op een gebergte in de nabuurschap, waar zij over moesten trekken, werden zij verhinderd den togt voort te zetten, en bleven achter, uitgenomen een klein gedeelte der voorhoede, slechts honderd en vijftig man sterk. Met deze manschap kwam aben-farax 's middernachts in Albaicin; en hadde hij de Inwoners kunnen overhalen om de wapens op te vatten en zich met hem te vereenigen, hij zou zich meester van de Stad gemaakt hebben: dan, schoon zijne zijde toegedaan, werden zij afgeschrikt zich te zijnen voordeele te verklaren, uit hoofde van het gering aantal
| |
| |
Krijgsvolk, 't welk hij met zich bragt. Weshalve hij, na verblijf van eenige uren in de gemelde stad, zich genoodzaakt vond, met het aanbeken van den dag, naar het gebergte te trekken, waar zijn Leger den togt had laten steken.
Deze gebeurtenis opende de oogen van philips, ten aanziene van de tegenstrijdige berigten, hem medegedeeld, en hij gaf onverwijld last tot den aanmarsch der Krijgsbenden, om welke de Marquis van mondejar had verzocht en aangehouden.
Aben-humeya hield zich intusschen onledig met het versterken der enge doortogten, welke naar het land van Alpuxara heenloopen. Voorts trok hij met het eene gedeelte der Krijgsbenden, en aben-farax met het andere, van de eene plaats naar de andere, de Morescos aanzettende en dringende ten opstand, verwoestende de Altaren en de Beelden in de Kerken, welke zij in Moskeeën veranderden. Op de wreedste wijze bragten zij ten dood alle de Priesters en andere Christenen, die weigerden den Mahomethaanschen Godsdienst te omhelzen.
Zooras de Marquis van mondejar een genoegzaam aantal Krijgsvolk tot het volvoeren zijner onderneming had bijeenverzameld, trok hij uit Grenada, om den voortgang des opstands te stuiten. De Morescos betwistten hem eenigen tijd den toegang in 't gebergte; doch zij waren niet in staat om de stoute en onverschrokkene aanvallen des Spaanschen voetvolks te wederstaan. Mondejar zegepraalde over hun bij elke engte, doodde er velen, nam een groot aantal gevangen, en noodzaakte in 't einde aben-humeya met het ellendig overschot zijns volks de vlugt te nemen naar de ontoegankelijkste. gedeelten van het gebergte.
Binnen weinige maanden was bijkans het geheele gewest Alpuxara te onder gebragt. Het volk, allerwegen verschrikt door den schielijken voortgang van mondejar's wapenen, lag de zijne neder, en kwam tot den Overwinnaar in grooten getale, of zond afgevaardigden tot het smeeken om den vrede. Deze verzoeken stond hij gereedelijk toe, op voorwaarde dat zij zich aan 's Konings gezag zouden onderwerpen, en hij verleende hun tevens bescherming tegen de roofzucht en het geweld der Spaansche Krijgsknechten, welke beide zij zoo zeer te duchten hadden.
De Marquis de los velez, die over eene Krijgsbende
| |
| |
m de nabuurschap van Almeria het bevel voerde, slaagde niet min gelukkig in het verdrijven der Morescos uit eenige sterke plaatsen in de nabijheid der zeekusten, waar zij zich gelegerd hadden, om de landing der Mooren en Turken te begunstigen.
De Marquis van mondejar, oordeelende dat de oorlog zoo goed als geëindigd was, en dat aben-humeya of zich zou moeten overgeven of het Koningrijk ontvlieden, gaf hiervan aan philips kundschap, verzoekende dat een gedeelte zijns Krijgsvolks zou te rug geroepen worden. Ten zelfden tijde betuigde hij zijn verlangen, dat men zachtelijk zou handelen, en met de Morescos, die zich hadden overgegeven, en met de gevangenen. Dan ongelukkig hadden de vijanden van dien Edelman ten Hove eenen veel grooter invloed dan zijne vrienden, en philips was uit eigen aard veel meer tot strengheid en hardheid, dan tot lenigheid en genâbetoon genegen. Zonder acht te slaan op mondejar's vertoogen, kwam er onverwijld een Koninklijk Bevelschrift ten voorschijn, inhoudende, dat alle gevangenen boven de elf jaren oud, zonder onderscheid van sexe of staat, tot slaven en slavinnen zouden verkocht worden.
Deze barbaarsche behandeling, hunnen Landgenooten aangedaan, deed in de harten van zoodanigen der Morescos, die zich onderworpen hadden, den ouden afkeer van het Spaansche Juk weder opborrelen, en zij werden korten tijd daarna met dezelfde onmenschelijkheid mishandeld.
Of de schatkist van philips, ten dezen tijde, waarlijk was uitgeput door zijne kostbare wapentoerustingen in de Middellandsche Zee en zijnen oorlog in de Nederlanden, of dat 's Konings Staatsdienaars dit alleen ten voorwendsel bezigden, om aan hunne kwaadaardigheid tegen mondejar voldoening te verschaffen, blijkt niet ten volle; dan, wat hiervan zijn moge, de gelden, aan het Krijgsvolk verschuldigd, liepen zoo hoog, dat de Marquis van mondejar zich buiten staat bevond dezelve te betalen. De rampzalige gevolgen van een slechtbetaald Leger deden zich welhaast op. De Veldheer verloor zijn gezag, de Soldaten en velen der Officieren verliepen, en verspreidden zich over het land, plunderden, doodden, en namen een aantal Morescos gevangen, voor wier veiligheid mondejar zich borg gesteld had. Hij schijnt zich moedig en streng gedragen te hebben, om
| |
| |
een einde aan die buitensporigheden te maken, door de zoodanigen zijns Krijgsvolks, als hij kon vertrouwen, af te zenden om de overtreders te bedwingen of te straffen. Dan zijne pogingen waren grootendeels vruchteloos. De Spanjaarden volhardden in het aangrijpen van elke gelegenheid, welke zich opdeed, om aan hunne roofzucht den ruimen teugel te vieren; vervolgens verlieten zij hunne vaandels, en gingen met hunnen roof naar digtbijgelegene landschappen.
De Morescos, hoogst verbitterd door de opeengestapelde verdrukkingen, hun aangedaan, kregen berouw over hunne jongstbetoonde onderwerping. Nu ten volle overtuigd dat er geen veilig betrouwen te stellen was op eenig verdrag met een' vijand, zoo trouweloos als wreed, vatteden zij de wapens weder op, en namen strengelijk wraak op de hier en daar omzwervende Spanjaarden die zij in het gebergte aantroffen en verrasten. Zij schikten zich andermaal onder de banieren huns Konings. - Omtrent dezen tijd kreeg aben-humeya eene versterking van vierhonderd Turken, welke men verluiden liet dat spoedig zouden gevolgd worden door eene groote Vloot en Legermagt. Gevolgelijk hadden de Morescos, deels door hope bezield, deels door wraakzucht gedreven en door wanhoop aangevuurd, besloten, ten tweeden male hun krijgsgeluk te beproeven: de ellenden en rampen, die den hervatten krijg mogten vergezellen of volgen, dachten zij, dat de zoodanige niet konden overtreffen, welke zij onlangs in een zoogenaamden tijd van vrede ondergaan hadden.
De oorzaken van dezen tweeden Opstand werden zeer wijdverschillend opgegeven door de vijanden en vrienden van den Marquis van mondejar. - De eerstgemelden bragten in 't midden, dat die Edelman grootelijks gedwaald had, zoo in de wijze van oorlogvoeren, als in de behandeling der opstandelingen, toen dezen de wapens hadden nedergelegd. Want het was ongerijmd, te verwachten, dat een vijand, zoo trouweloos als de Morescos, de aangegane verbindtenis langer zou gestand doen, dan hij zulks noodig vond; het was niet minder ongerijmd, te hopen, dat zulke hardnekkige Ongeloovigen immer opregte Bekeerden tot het Christendom zouden worden. Hunne laatstgepleegde helligschennis, en de barbaarschheden, tegen de Priesters en andere. Christenen gepleegd, riepen luide om wraak.
| |
| |
Regtvaardigheid zoo wel als gezonde Staatkunde hadden gevorderd, dat zij allen door het zwaard gevallen, of tot slavernij verkocht waren.
De Marquis en diens Vrienden beweerden in tegendeel, dat dit misleide Volk met genoegzame gestrengheid gestraft was, wegens de uitsporigheden, tot welke hunne Hoofden hen verleid hadden; - dat menschelijkheid en het in 't oog houden van 's Konings belangen hem wederhouden hadden, om aan de wraak het leven van zoo vele duizenden nuttige menschen op te offeren, voor 't meerendeel onschuldig aan de gepleegde misdrijven, en door welker uitdelging zoo groot een gedeelte des Rijks zou verwoest geworden zijn. Daarenboven was er geen grond om te gelooven, dat de Morescos hun woord zouden geschonden hebben, indien men het Krijgsvolk onder behoorlijke tucht hadde kunnen houden; eene Krijgstucht, welke hij onmogelijk gevonden had te bewaren, deels door het verzuim van eenigen van 's Konings Staatsdienaren, om gelden tot betaling der soldij over te maken, deels door de moeite; welke eenige magthebbende personen zich gegeven hadden, om zijn gezag te fnuiken.
Koning philips vond zich verlegen, welke maatregels hij zou volgen, na het hooren dezer strijdige voordragten. In 't einde, 't zij omdat hij zelf en het meerderdeel zijner Raadsheeeren de zachtheid van mondejar wraakten, daar deze op zoo gemakkelijk een voet de Morescos in gunste had aangenomen, 't zij omdat hij niet verkoos de vijanden van dien Edelman aan de kwelling te onderwerpen van het Opperk rijgsbevel bij volduring in diens handen te zien, besloot hij, hetzelve op te dragen aan zijnen natuurlijken Broeder, Don juan van oostenrijk.
Deze tot het Opperbevel benoemde Prins telde niet meer dan tweeëntwintig jaren, en bezat geene krijgsmans ondervinding altoos; waarom philips, schoon hem den Titel van Opperbevelhebber schenkende, hem verbood, dit bevel in eigen handen te nemen, en vorderde, dat hij, in het geheele beleid des te voeren krijgs, zich zou gedragen volgens het gevoelen van eenige Raadsmannen, door hem tot 's Prinsen hulpe benoemd. Deze waren de Bisschop van Grenada, deza, Opper-Rijkskanfelier, de Hertog de sessa, de Marquis van mondejar, en Don lodewijk de re- | |
| |
quesens, Opperbevelhebber van Castilie, door den Koning tot Don juan's Luitenant aangesteld.
In onderscheide oorden des Rijks werd de krijg nu teffens aangevangen, en daartoe een veel grooter aantal krijgsvolk dan voorheen gebezigd; dan de uitslag beantwoordde niet aan de verwachting, deswegen gevormd. De Morescos betoonden in verscheidene gevallen, dat het hun aan geene krijgsdapperheid mangelde, en bij eenige ontmoetingen waren zij overwinnaars.
Don juan werd langs hoe onverduldiger over de bepalingen, aan zijn Opperkrijgsbevelhebberschap gesteld; hij poogde den Koning over te halen, dat deze hem dat Krijgsbewind in persoon zou toevertrouwen: in 't einde werd aan dit verzoek voldaan. Na die verlof bekoming kreeg zijn Leger versterking, en hij toog tegen de Morescos op aan den eenen kant, terwijl requesens en de Marquis de los velez dezelve van de andere zijde bestreden. - Dan de Morescos, niet tot den krijg opgevoed, gebrekkig gewapend, en ontmoedigd door de teleurstelling hunner hope op den bijstand van Turken en Mooren, waren niet bestand tegen zulk een aantal in den wapenhandel afgerigte krijgsbenden, als nu tot hunne te onderbrenging werden aangevoerd. Hun val werd verhaast door de oneensgezindheid van eenigen hunner aanvoerderen, en de verraderlijke handelwijze van anderen. - Aben-humeya werd vermoord door de Bloedverwanten zijner Vrouwe, wier Vader hij had doen om 't leven brengen, wegens geheime handelingen met de Spanjaarden. - Een ander Opperhoofd, aben aboo geheeten, in diens plaats tot Koning verkozen, onderging het zelfde lot, door de handen van eenigen zijner Officieren, die door deze opoffering verzoening wegens hunnen opstand poogden te verwerven. Met den dood van dezen Aanvoerder werd de oorlog, die bijkans twee jaren geduurd had, geëindigd.
Noch Don juan, noch requesens verwierven eenigen roem door hun beleid in dezen krijg, en geen van beiden bleef vrij van het verwijt van wreedheid en onverzoenlijken wraaklust, - wandaden, in die eeuwe, den Spanjaarden in 't algemeen ten laste gelegd.
Geene andere verdediging kan ingebragt worden voor de schrikkelijke wreedheden, waaraan zij zich schuldig maakten, dan dat hun gedrag overeenkwam met den last, door den Koning hun gegeven. Want philips
| |
| |
had de zachtheid, met welke de Marquis van mondejar de Morescos had behandeld, ten hoogste gewraakt; en daar hij alleen suisterde naar de stem van bijgeloof en wraakzucht, vergat hij, 't geen elk verstandig Vorst als den heiligsten regel van gezonde Staatkunde zal aanzien, dat de sterkte en roem eens Konings gelegen zijn in het aantal en den voorspoed zijner Onderzaten.
Maar de bijgeloovige Monarch zette paal noch perk aan zijnen afkeer van de zoodanigen, die afweken, of die hij waande dat zich verwijderden, van het Catholijk Geloof. Overeenkomstig met zijne bevelen, werden velen der Morescos, die vreedzaam in de vlakten van Grenada woonden, om 't leven gebragt, alleen op vermoeden dat zij verstandhouding hielden met de Opstandelingen. Alle de inwoners van eenige Steden en Dorpen, mannen, vrouwen en kinderen, werden uitgedelgd. Alle de gevangenen van beiderlei kunne werden ten dood gebragt of van hunne vrijheid beroofd. En de zoodanigen der Morescos, die geweigerd hadden deel in den opstand te nemen, werden allen, slechts weinigen, zonder welke men geene kans zag zekere handwerken voort te zetten, uitgezonderd, van de plaats hunner woninge verwijderd en naar de diepst landwaarts in gelegene Provincien vervoerd, waar zij zich blootgesteld vonden aan den hoon en de beleedigingen van een trotsch Volk, en velen hunner door de armoede, waarin men hen gedompeld had, in een staat van afhankelijkheid van de Castilianen gebragt, welke zeer weinig verschilde van het lot der zoodanigen hunner Landgenooten, die tot slavernij gedoemd en verkocht waren.
Zoodanig was de afloop van dezen Krijg, gedurende welken philips, ondanks de ongelijkheid tusschen de strijdende Partijen, zich aan grooter gevaar blootgesteld vond, dan in eenig ander tijdperk zijner Regeringe. Hadden de Morescos zich meester gemaakt van de Stad Grenada, in welke poging zij faalden, meer door eene toevallige gebeurtenis dan door verkeerd beleid of mangel aan sterkte, of hadden zij selim, den Turkschen Keizer, weten over te halen om zich met hun te vereenigen, verscheide Steden van Andalusia, en bijkans het geheele Koningrijk van Valencia, meest door Morescos bewoond, zouden zich in den Opstand hebben gemengd, en in dit geval zou er een zoo groot leger op de been gebragt zijn, als, met den bijstand der Mooren in Barbarije,
| |
| |
vele jaren lang handen vol werks zou gegeven hebben aan al de krijgsmagt, welke de Koning, die ten zelfden tijde met zijne Onderdanen in de Nederlanden in oorlog was, kon verzamelen, om hun tegenstand te bieden.
Dan, gelukkig voor philips, en misschien voor het Christendom, zette de Sultan, ten dezen tijde, den oorlog van Cyprus tegen de Venetianen voort, en van dien krijg kon hij niet afgetrokken worden, schoon mahometh, zijn Groot-Vizier, en de verstandigsten zijner Hovelingen, hem ten ernstigste aanmaanden om de voortzetting daarvan te staken, en deze gelukkige gelegenheid, om zijne wapenen tegen den Koning van Spanje te wenden, niet te verwaarloozen.
Philips de III volgde de grondregels zijns Vaders niet op, in 't stuk van den Godsdienst: want bij hem was het eene gewetenszaak, met een ingewikkeld geloof alles te doen, wat de Geestelijkheid hem voorschreef. Deze stelde den Vorst voor, alle de nog overgeblevene Mooren uit Spanje te verdrijven. Om een glimp aan dit voltooijend bedrijf van wreedheid te geven, beschuldigde men de Spaansche Mooren, dat zij die uit Afrika genoodigd hadden om in Spanje te vallen, waar zij den bijstand zouden aantreffen van 50,000 Spaansche Mooren. Deze reden van Staat werd gerugsteund door eene andere, van den Godsdienst ontleend, welke de Mooren afmaalde als onverbeterbare Ongeloovigen, en als geschikt om de beginselen der Spaansche Christenen te bederven. De Adel des Koningrijks, inzonderheid die van Valencia, deed vertoogen tegen dit besluit, toonende dat geen gedeelte der beschuldiging eenigen grond had, uitgenomen die van Ongeloof, 't welk, gelijk zij zeer gepast opmerkten, toe te schrijven was aan de onkunde en traagheid der Geestelijkheid.
Philips was doof voor deze tegenverklaringen, en teekende op den zevenden van Herfstmaand des jaars 1609 een Bevelschrift tot het uitdrijven der Mooren uit Valencia, 't welk gevolgd werd van andere Bevelschriften, gelastende hunne uitdrijving uit alle de andere Provincien van Spanje. - Dit ongelukkig Volk deed twee pogingen om dit Bevelschrift te verijdelen; doch zij moesten onderdoen. De Hoofden, die zij gekozen hadden, onder den naam van Koningen, werden ten dood gebragt. Door de volvoering dezer Bevelschriften verloor Spanje 80,000 werkzame en vlijtige Inwoners; een
| |
| |
verlies, 't welk tot heden gevoeld wordt; en nogtans was Spanje verre van gezuiverd te zijn van Moorsch bloed, want de onderscheiding tusschen oude en nieuwe Christenen is nog op verre na niet vergeten. |
|