lord; gij zult naar uw kasteel terugkeeren; ik ga naar Londen, om de duizend guinies bij uwen bankier te ontvangen; en gij begrijpt, dat ik zulks buiten u wel zal redden. Vaarwel! Zie daar uwen, en hier mijnen weg.’ - Lord pelham vond niet geraden, den man langer aan de praat te houden; treurig keert hij naar zijn landgoed terug met zijn wit konijn, en verhaalt aan niemand, hoe veel het diertje hem gekost had.
Tien jaren daarna, op zekeren tijd zich te Londen bevindende, ging Lord pelham, naar gewoonte te voet, langs de straten dier groote stad; een groote, prachtig opgeschikte galanteriewinkel, trok zijne aandacht. De gestalte des winkeliers valt hem in het oog; hij bekijkt hem, en straks komt hem de witte konijnverkooper in de gedachten. Hij treedt in den winkel, en verzoekt eenige nieuwe galanterien te mogen zien. Naauwelijks heeft de winkelier twee woorden gesproken, of Lord pelhams twijfeling is verdwenen; hij herkent volkomen zijnen dief. Maar wat te doen? Hoe zal hij hem verhlagen en beschuldigen, zonder getuigen en zonder bewijzen? De Lord vertrekt, zonder zijn vermoeden te hebben doen blijken, en peinst den ganschen nacht over middelen om zijn geld terug te bekomen.
's Anderendaags vroeg in den morgen, zeer eenvoudig gekleed, en dragende eene kleine mand onder den arm, verzoekt hij, in het oogenblik dat de winkel wordt geopend, den meester te spreken. Men brengt hem in een binnenvertrek, alwaar de winkelier zat te schrijven. ‘Mijnheer,’ sprak Lord pelham, zoodra zij alleen waren, ‘zoudt gij nies een klein wit konijn willen koopen?’ De koopman zet een wijd gezigt, en ziet hem stijf aan. - ‘Ik ben verzekerd,’ vervolgt de Lord, ‘dat gij op staanden voet dit klein wit konijn van mij zult koopen.’ Dit gezegd hebbende, zet hij hem een pistool op de borst. - ‘ô! Zeer gaarne,’ antwoordt de winkelier, van schrik bevangen: ‘hoe veel vraagt gij voor uw konijn?’ - ‘Marktsprijs, duizend guinies.’ - ‘Ach! eens, tweemaal zoo veel, Milord!’ riep de koopman, op zijne knieën vallende; er nevens voegende, terwijl hij hem zijne brieventasch aanbood: ‘maar, in 's hemels naam, ruïneer mij niet!’ Getroffen van zijne tranen en berouw, en nog meer door het gezigt van eene jonge vrouw en twee kinderen, die hij in den winkel zag, vergenoegde zich Lord pelham met het terug bekomen van zijne duizend guinies. - ‘Dat geld kan mij niet deren,’ sprak nu de koopman: ‘met het geld, welk ik op eene zoo vreemde wijze van u geleend heb, Milord, heb ik eenen handel begonnen, waarin ik boven verwachting gelukkig geslaagd ben.’ Thans nam Lord pelham uit 's Mans brieventasch nog duizend guinies, welke hij aan het Von-