Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 619]
| |
allergoedaardigst gestel, en eene potsemaakster van den eersten rang. Na verloop van eenige maanden werpt de Kat (ros van kleur, even als de Hond) vier rosse jongen. Eenige dagen daarna verdwijnt de Kat, en komt niet weder terug, denkelijk hier of daar in eene klem of val geraakt. De jongen piepen en kermen om voedsel. De Hond hoort dit gekerm, legt zich op het nest, zoogt die jongen met de uiterste zorgvuldigheid, lekt en kweekt dezelve met alle oplettendheid. Mijn Vriend, eene proeve willende nemen, hoe verre die moederlijke zorge en liefde gaan zoude, laat eerst de tepels van den Hond met roet besmeren; - de Hond lekt die dadelijk af. De groote mande, waarin de jonge Katten waren, wordt vervolgens met eene zeer kleine verwisseld, daar zij ter naauwernood in konden; - de Hond legt zich op den rand der mande, en, hoe pljnlijk hem dit ook vallen moge, vaart zij voort met kweeken en zogen. Eindelijk worden de Katjes voor eene poos weggenomen; - de Hond wordt woedende, en vliegt alles aan, wat zich in huis bevindt. De Katjes worden in de gewone mande aan dezelve terug gegeven; - de Hond bedaart dadelijk, liefkoost en kweekt die beestjes nog veel zorgvuldiger dan voorheen; maar gedoogt ook niet, dat iemand de mande aanraakt, of stelt zich woedend te weer, en, daar zij mij te voren altoos liefkoosde als ik bij haar kwam, vliegt zij mij nu naar de keel, vreezende dat ik hare kweekelingen zoude wegnemen. Zij heeft die jongen veel langer gezoogd, dan de Katten anders gewoonlijk doen, en het zijn Katten van buitengewone grootte en sterkte geworden.
Op een keer dat de huurder mijner kamers, voorleden jaar, laat in den nacht te huis komende, driftig naar boven gaat, om toch een gedeelte van den nacht te rusten, vergeet hij de huisdeur te sluiten. Mijn tegenwoordig Hondje, een klein bruin brakje, klimt zeer stil op mijn bed, en, zonder mijne Vrouw wakker te maken, krabt mij aan den neus. Wakker wordende, grijpt hij mij aan de hand, en is niet gerust voordat ik hem naar de kamerdeur volge. Denkende dat zekere behoefte hem naar de straat drong, open ik de kamerdeur; hij geleidt mij naar de huisdeur; ik vind die open; hij blaft er zeer zacht tegen; zoo ras ik er de hand aan sla, loopt het beestje zeer gerust naar onze kamer terug, en gaat op zijn stoeltje liggen slapen.
In het voorjaar doet mijne Vrouw een mistred, van een trap aftredende, valt, en bezeert zich. Door den val in duizeling zijnde, buiten staat iemand ter hulpe te roepen, komt dit zelfde Hondje met drift naar mij toeloopen, blaft mij driemaal aan, vat den rand van mijn kleed, en geleidt mij naar mijne Vrouw; daar zijnde, blaft hij wederom, en verlaat ons niet, | |
[pagina 620]
| |
voordat ik haar opgeholpen en geheel tot haarzelve had gebragt.
Onze beide Katten, moeder en dochter, beide dragende, werpt de moeder twee jongen, en, drie weken daarna, de dochter vier. De dochter, alvorens te werpen, streelt en liefkoost de moeder meer dan gewoon; zoodat zulks onze opmerking trok. Den werptijd daar zijnde, springen moeder en dochter in eene groote en ruime mande met snippers, en de moeder neemt formeel den post van Vroedvrouw waar, de dochter met hare voorpooten verlossende, vreet de nageboorte op en lekt de kleine Katjes, en verlaat hare dochter niet. Wij leiden de twee jongen van de moeder in dezelfde mande, en moeder en dochter zoogden en kweekten onderling de jongen.
In den muur van den Tuin van het Logement van Rotterdam hebben de Ratten gaten gegraven, en nestelen zich aldaar. Gedurende den geheelen voorleden zomer zag ik geregeld tweemaal daags twee jonge Ratten eten vooraan in een dier gaten nederleggen, vervolgens kropen zij verder daarin, en kwamen terug met eene oude blinde Rat, die geheel wit van grijsheid was, en die zij bij de ooren geleidden tot voor den ingang, alwaar hij het daar liggende eten nuttigde, en dan door die twee geleiders naar het binnenste van zijn hol terug gebragt werd. Deze Oudvader is naderhand in dit hol dood gevonden; hij had de grootte van eene jonge Kat, en was naar de letter wit van grijsheid.
Een mijner knechts een Musschennest gestoord, en de jongen in eene kooi onder een der vensters van mijn achtergevel gedaan hebbende, voêrden de ouden die piepende jongen geregeld, en gaven, door hun aanhoudend angstig gefladder, hunne smert te kennen. Wars van alle wreedheid, open ik de kooi, zoo ras de jongen mij sterk genoeg schenen om te vliegen. De drie eersten vlogen dadelijk in een' der boomen van den Tuin van het Rotterdamsche Logement, en werden met een vreugdegetjilp of familiegejuich verwelkomd; doch de vierde fladderde meer dan dat hij vloog, en geraakte in een' der boomen van een' daar naastbijzijnde Tuin. Nadat hij daar bijkans een vierendeel uurs vertoefd en uitgerust had, vliegen twee oude Musschen, denkelijk vader en moeder, uit den familieboom, en geleiden de verdwaalde jonge Musch naar denzelven, alwaar het vreugdegetjilp meer dan een vierendeel uurs aanhield.
Een der schoorsteenen van eene Buitenplaats nabij den Haag, | |
[pagina 621]
| |
waarop een Ooijevaarsnest, zeer bouwvallig zijnde, werd dezelve, na het vertrek der Ooijevaars, afgebroken, een nieuwe, ettelijke schreden van daar, opgemetseld, en het Ooijevaarsnest op denzelven gezet en wel bevestigd. De Ooijevaars, het volgende jaar terug komende, vinden hun nest niet op de gewone plaats, vliegen dadelijk weg, maar komen, een groot uur daarna, vergezeld van een aantal anderen, wederom, en houden zeer naauwkeurige inspectie rondsom het verplaatste nest, vliegende en zich beurtelings in hetzelve begevende, klepperende dat het een aard had; en, nadat deze Ooijevaarsvergadering bijkans twee volle uren had geduurd, vliegen de Gecommitteerden weg, en de gewone familie neemt haren intrek in het verplaatste nest.
Zoude men uit alle deze trekken niet moeten besluiten, dat er bij de Dieren, die men redeloos noemt, indedaad iets meer dan een bloot Instinct is te zoeken? Het zijn toch geene kunstdriften, die men anders in de vorming der nesten, in het weven van webben, in het bouwen van hutten en winterverblijven, als bij de Bevers, of het verzamelen van wintervoorraad bij de Bijën, aantreft. Zonder hier iets te beslissen, komt het mij voor, dat de aanleg der Dieren veel meerder en verhevener is, dan wij ons gewoonlijk verbeelden; en dat, als men zich wacht van de Dieren schuw te maken, veel min te mishandelen, en dezelve veeleer goeddoet, men gelegenheid heeft, om de huishouding derzelve en hunne bijzondere handelingen na te gaan, en daarin eene rijke Leerschool aantreft. Vraag het 't Vee, en dat zal het u leeren! werd niet vergeefs ons tot eene waarschuwing gegeven in het Goddelijk Bijbelwoord. | |
Bijvoegsel van den Redacteur.Deze Anecdoten, ons heuschelijk medegedeeld door den Heer j. plaat j.g. zn., in 's Hage, en door zijn Ed. allezins voldoende gestaafd, kunnen wij met de navolgende, even welbevestigde, nog vermeerderen. De Hond van zekeren Hovenier, wiens woning binnen de poort, en wiens dagelijksch werk in een' Tuin daar buiten was, bezat zoo veel slim- of afgerigtheids, dat de Vrouw, wanneer zij het eten gereed had, slechts tot den Hond behoefde te zeggen: ‘Jongen, ga den baas roepen; 't eten is klaar!’ En terstond loopt deze naar den Tuin, krabt aan de deur, en komt dan blijde met zijnen Meester terug. Zoo spraken wij onlangs een ooggetuige van het redenerend vermogen bij een van dat snedig Diergeslacht. - Een oudere Hond en eene jonge Kat waren zeer aan elkander gehecht, zoodat zij altijd te zamen op één kussen sliepen. De Kat had | |
[pagina 622]
| |
zich eens midden op den eenzamen weg in de zon te slapen gelegd. Er kwam eene Molenaars kar aanrijden. De Kat, zulks niet bemerkende, was in onmiddellijk gevaar van overreden te worden. Dan de Hond, dit ziende, schiet toe, en sleept de Kat in zijnen bek ter zijde van den weg in veiligheid. |
|