| |
Geschiedkundig berigt, wegens de verstiging der Saraceenen, of Mooren, in Spanje, en derzelver volkomene uitdrijving.
Aan de Heeren Schrijveren der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
mijne heeren!
‘De groote gebeurtenissen, onlangs in Spanje voorgevallen, de tooneelen, die er nog opengeschoven worden, doen meer, dan in langen tijd, het oog op dat Rijk vestigen, en baren een terugzigt op de lotgevallen, 't zelve overgekomen. Onder deze zijn hoogst opmerkelijk, en de Vestiging en de Uitdrijving der Saraceenen, of Mooren, in dat Koningrijk. Ik trof in een Engelsch Werkje eene verkorte Geschiedenis van beide aan. Niet twijfelende, of het zou zoowel anderen als mij behagen, nam ik de moeite om het te vertalen, en aan Ul. ter plaatsinge in uw Mengelwerk te zenden. - In hope van 't zelve aldaar weder te vinden, teeken ik mij, enz.
De Gothen in Spanje zeer verbasterd zijnde van derzelver vroegeren moed en dapperheid, begon aldaar hun Rijksgebied, omtrent den aanvang der Achtste Eeuwe, te verzwakken. Dan derzelver verderf werd verhaast door de snoodheid van hunnen Koning roderick; want, ten jare 712, de Dochter van Graaf julian, zijn Be- | |
| |
stuurder van de Provincie Ceuta, op de kust van Barbarije, weggevoerd hebbende, noodigde de Graaf de Saraoeenen, zijne naburen in Barbarije, eerst om de Gothen, die wij nu Spanjaarden mogen noemen, uit Afrika te verdrijven, en vervolgens, onder vitus, hun Caliph, roderick zelfs in Spanje aan te vallen. Niettegenstaande deze 100,000 man in 't veld bragt, werd hij in 't jaar 713 op de vlugt gedreven en zelfs geheel geslagen. Waarop de Mooren of Morescos, gelijk men de Saraceenen noemde, in drie jaren tijds, alle de gewesten van Spanje vermeesterden, alleen de bergachtige gedeelten van Asturia en Biscaijen uitgezonderd, werwaarts de Christenen ter schuilplaatse vloden, en de Mooren het der moeite niet waardig oordeelden hen te volgen.
De zoodanigen onder de Spaansche Edelen, welke versmaadden zich aan het juk der Mooren te onderwerpen, namen de wijk in het Asturische gebergte, zich troostende met aldaar het genot te hebben van de uitoefening des Christelijken Godsdiensts, en te leven onder hunne eigene oude Wetten. Vergezeld door velen hunner stoutmoedigste en krijgszuchtigste Landgenooten, vielen zij, nu en dan, met kleine partijen, op de naast bij liggende Vastigheden der Mooren aan, vergenoegende zich met den behaalden buit en het oefenen van wraak, zonder aan vermeestering te denken.
De Spanjaarden, allengskens in magt aangegroeid, verbreedden hunne uitzigten; een geregeld bestuur werd onder hen tot stand gebragt, en zij begonnen trek te krijgen om hun grondgebied uit te breiden. Terwijl zij hunne aanvallen met onaflatenden moed voortzetteden, gewekt door Godsdienstijver, door wraakzucht, en de hope om eerlang hun Land van het juk der onderdrukking te bevrijden; terwijl zij hunne ondernemingen voort- en doorzetteden met den moed van lieden, die geen ander beroep dan dat des krijgs hadden, en nog vreemdelingen waren in alle kunsten, die den geest verzwakken en bederven, - verloren de Mooren allengskens vele van de voordeelen, waaraan zij hunnen vroegeren voorspoed hadden dank te weten.
De Mooren, nieuwe vastigheid verkregen hebbende, wierpen alle afhankelijkheid van de Caliphs af; zij verwaarloosden eene naauwe gemeenschap te houden met hunne Landgenooten in Afrika; hunne heerschappij in
| |
| |
Spanje verdeelde zich in vele kleine Vorstendommen; de kunsten, welke zij aankweekten, de weelde, welke deze kunsten invoerden, verzwakten de krijgstucht hunner vroegere instellingen, en sloegen den geest, ten oorloge gezind en vaardig, ter neder. De Mooren bleven echter een groot Volk, en hadden vele hulpmiddelen ter verdediginge. Volgens den wijdluftigen stijl der Spaansche Geschiedschrijveren, verliepen er acht eeuwen in bijkans onafgebroken oorlog, en werden er 3700 veldslagen gestreden, eer de laatste Moorsche Koningrijken zich aan de Spaansche wapenen onderwierpen.
De Christenen behaalden hunne overwinningen op de Mooren in onderscheidene tijdperken en onder vele Opperhoofden, die ieder het grondgebied, den algemeenen vijand ontweldigd, tot eenen onafhankelijken Staat verhieven. In gevolge hiervan werd Spanje verdeeld in zoo vele onderscheidene Koningrijken als er Landschappen waren. In het verloop eener reeks van jaren kwamen echter, door de gewone gebeurtenissen van huwelijken, wettige opvolgingen, of vermeesteringen, deze kleine Vorstendommen onder de heerschappij der magtige Koningrijken van Castilie en Arragon, en, in 't einde, werden, door de Echtverbindtenis van ferdinand, Erfkoning van Arragon, met izabella, Koningin van Castilie, in den jare 1481, alle de Spaansche Kroonen vereenigd, en daalden af in dezelfde Linie.
De Mooren, die, gedurende verscheide eeuwen, bezit behouden hadden van een groot gedeelte van Spanje, werden in 't einde geheel te ondergebragt door ferdinand, de Catholijke bijgenaamd, in den jare 1492. Hoewel, te dien tijde, hunne Heerschappij een einde nam, bleef echter het Volk. Den Mooren werd vergund, niet alleen hunne bezittingen, kleeding en gebruiken, maar ook hunnen Godsdienst te behonden, even als ten dage hunner eigene Koningen. De staatkundige ferdinand schroomde niet die voorwaarden te bezweren, in hope, dat hij vervolgens krachtdadige middelen zou weten te beramen om dat Volk tot het Christen-geloof te brengen.
Zich in deze verwachting bedrogen vindende, en ziende, dat, na eene proeve van vele jaren, de onderwijzingen zijner Priesteren de bedoelde uitwerking niet zouden te wege brengen, besloot hij, zonder acht te
| |
| |
slaan op den Eed, door hem gezworen, geweld te gebruiken tot volvoering zijns oogmerks. - Ferdinand gaf voor, dat de Burgers van Grenada hun regt verbeurd hadden op de vervulling van zijne gedane belofte bij het aangegaan Verdrag, door eenen opstand, waartoe sommigen gekomen waren door de gewelddadigheden van den Kardinaal ximenes. Onder dit voorwendsel beval hij, dat het doodvonnis over hun zou uitgesproken, en daarbij verklaard worden, dat de volvoering van 't zelve onverwijld zou volgen, ten ware dat zij afstand deden van hunnen Godsdienst. Hierdoor dwong hij vijftigduizend Inwoners van de Stad Grenada, waarvan de meesten geen deel in den opstand gehad hadden, om zich Bekeerden tot den Christelijken Godsdienst te verklaren.
De Inwoners ten platten lande en der kleinere Steden, hoogst verbitterd door de gewelddadige behandeling, hunnen Landgenooten aangedaan, en vreezende dat een zelfde lot hen dreigde, begonnen zich tot wederstand toe te rusten. Dan, eer zij tijd hadden om zich in staat van verdediging te stellen, kwam ferdinand, niet min vooruitziende en werkzaam dan valsch en trouweloos, tegen hen op met eene talrijke legerbende, en, na eene hunner Steden ingenomen te hebben, waar hij alle de Inwoners door het zwaard deed vallen, noodzaakte hij welhaast alle de andere Mooren om de wapens neder te leggen. Hij stond een zeker aantal, na aan hem eene geldsomme betaald te hebben, toe, naar Afrika over te gaan. Dan het grootste gedeelte was genoodzaakt in het Koningrijk te blijven en zich te laten doopen. Zij bleven, ondanks dezen doop, aan de Leere van mahometh verknocht, en, schoon zij in 't algemeen zich schikten naar de plegtigheden bij de Roomsche Kerk in zwang, konden zij niet bij alle gelegenheden hunne oude verknochtheid verbergen. De Inquisiteurs bleven bestendig een naauwlettend oog slaan op hun gedrag: velen hunner werden veroordeeld om als Ketters verbrand te worden, en vele duizenden, voor dus een lot vreezende, vloden naar Barbarije.
Het ontbrak niet aan Vertoogschriften, die ten Hove kwamen, de ellende, door dit bedrijf veroorzaakt, afschetsende; dan deze stukken kwamen ferdinand niet onder 't ooge, of zij werden van hem smadelijk verwor- | |
| |
pen. Geen redmiddel werd aangewend, en de Geloofsonderzoekers voeren voort met, zonder bedwang, hunne wreedheid en verdrukking door te zetten.
Gedurende het laatste tijdperk der regeringe van ferdinand, en staande de geheele heerschappij van karel, wordt van de Mooren zelden gewag gemaakt door de Spaansche Geschiedboekers; en geven die Schrijvers ons geen ander berigt, hen betreffende, staande eene halve eeuw, dan dat zij bestendig hunnen ouden afkeer van het Christelijk Geloof behielden. Maar de Geestelijken, kort na de komst van philips den II in Spanje, zich aangemoedigd vindende door den bijgeloovigen ijver, welke zij wisten dat dien Vorst geweldig bezielde, deden hunne klagten tegen dat ongelukkig Volk op nieuw, met luider stemme, hooren, en gaven herhaalde schilderijen van deszelfs hardnekkig en onverbeterlijk Ongeloof.
Guerrero, Aartsbisschop van Grenada, verklaarde: ‘Zij zijn Christenen alleen in naam, doch Mahomethanen in hun hart. Zij komen op Feestdagen ter Misse, alleen om de straffen te ontwijken, welke zij zich anderzins op den halze zouden laden. Zij werken, op die dagen, met geslotene deuren, en 's Vrijdags houden zij ongebondene Feestvieringen. Zij bieden hunne Kinderen ten Doop aan; maar zij zijn in hunne huizen niet teruggekeerd, of zij wasschen ze af met warm water, bestrijken ze, en geven hun Moorsche namen. Zij laten zich in de Kerken trouwen, dewijl de wet zulks eischt; maar, t'huis gekeerd, kleeden zij zich in Moorsch gewaad, en vieren de Huwelijksplegtigheid met dans en zang, zich bedienende van eene muzijk, alleen bij Mooren in gebruik.’
Dusdanig eene afschildering der Mooren was regt geschikt om een diepen indruk op 's Konings bljgeloovigen geest te maken. Doch de Aartsbisschop bevroedde, dat waarschijnlijk staatkundige beweegredenen bij den Vorst zwaarder zouden wegen, dan die van den Godsdienst ontleend; hij voegde er daarom nevens, ‘dat de Mooren eene verraadlijke verstandhouding hielden met de Turken en de Zeeschuimers, en gewoon waren de kinderen der Christenen weg te rooven, om ze of tot slaven te verkoopen, of naar Barbarije over te zenden, om in den Mahomethaanschen Godsdienst te worden
| |
| |
onderwezen en opgevoed.’ - Of er eenige waarheid was in het laatste gedeelte dezer beschuldiginge, blijkt niet met genoegzame zekerheid; maar, als men in aanmerking neemt, welk eene naauwe verwantschap er plaats had tusschen de Morescos en de Afrikaansche Mooren, ten opzigte van Godsdienst, zeden, taal en afkomst, gepaard met hunne vervreemding van de Spaansche Regering, met de wreedheden, tegen hen door de Inquisitie gepleegd, en hunne uitsluiting van alle posten van vertrouwen, valt het gereed te begrijpen, dat hun afkeer ten hoogsten toppunte klom, en kan het geene verwondering baren, dat, de achterdocht van philips wakker gemaakt zijnde, hij het noodig keurde, voorziening te gebruiken tegen het gevaar, 't welk hem dreigde te beloopen.
De eerste stap van philips bestond in de Morescos van hunne wapenen te ontblooten. Te dezen einde zond hij, onder verschillende voorwendsels, eenige Regimenten Castilianen, om bij hun in te legeren. Deze maakten zich meester van eene menigte wapenen van allerlei soort; dan, daar de achterdocht der Mooren nooit sluimerde, hadden zij den toeleg begrepen, en eene groote menigte wapenen verborgen.
Het kon niet missen, of deze ontdekking der gezindheid des Konings te hunnen opzigte strekte om hunne genegenheid meer dan immer van diens regering te vervreemden: dit gaf teffens, aan den anderen kant, den Inquisiteuren stoffe om hunne klagten te vernieuwen en te vermenigvuldigen, en ten Hove aan te dringen op de noodzakelijkheid om krachtdadiger middelen te hunner beteugeling aan te wenden, dan men tot nog toe gebezigd had. - Verre was de Koning van zich afkeerig te betoonen van geweldige raadslagen. Wanneer hij eenen Godgeleerden, met name oraduy, des raadpleegde, haalde die Geestelijke, in den echten smaak eens Spaanschen Inquisiteurs, voor hem het spreekwoordelijk zeggen op: ‘Hoe minder vijanden, hoe beter.’ Philips was hoogst voldaan over dit antwoord.
De Koning, dien ten gevolge, besloten hebbende, de bijzondere zoo wel als de openbare Godsdienstoefening der Mahomethanen uit te rooijen, met het bloed dier Ongeloovigen uit te wisschen, en er geen overblijfsel van te gedoogen, benoemde een uitgezocht getal Geestelijken, om te overwegen, welke de geschiktste
| |
| |
middelen zouden wezen ter bereiking van dit zijn oogmerk. Zij toefden niet met hunne raadslagen uit te brengen; en op deze grondde philips een Bevelschrift, waarbij, op doodstraffe, geboden werd, ‘dat voortaan de Morescos geen gebruik zouden maken van hunne Moedertaal. Dat zij hunne gewone Kleeding en bijzondere Gewoonten zouden afleggen, en in het vervolg die der Inboorlingen van Castilie aannemen. Dat zij geene van die Teekens met zich mogten dragen, door welke de Aanhangers van mahometh zich deden onderkennen. Dat zij zouden aflaten van het gebruik hunner Baden, die terstond vernield zouden worden. Dat hunne Vrouwen niet, gelijk tot dus lange, gesluijerd zouden verschijnen. Dat niemand zou mogen trouwen, zonder verlof van den bevoegden Regter. Dat niemand van de eene naar de andere plaats zou verhuizen, zonder verlof. Dat zij, bij welk eene gelegenheid ook, geene Wapens zouden dragen noch in bezit hebben.’
Naardemaal de uitoefening van den Mahomethaanschen Godsdienst, door vroegere Spaansche Vorsten, onder bedreiging der zwaarste straffen, verboden was, werd deswege in dit Bevelschrift geen gewag gemaakt. Dan de Morescos begrepen zeer gereed en duidelijk de strekking der tegenwoordig genomene maatregelen, en bevroedden, dat zulks de heimelijke volvoering van hunnen Godsdienst zeer veel moeijelijker dan voorheen moest maken, en eerlang ter oorzake zou strekken van eene geheele vernietiging. Dan zelfs, schoon zij zulke ernstige gevolgen niet gevreesd hadden, kon men niet te gemoete zien, dat zij zich geheel lijdelijk zouden onderwerpen aan de honende regelen, hun bij dit Bevelschrift voorgeschreven. - De menschen zijn dikwijls sterker gehecht aan uitwendige regelen en levensvoorschriften, dan aan dingen, die met hun geluk in een onmiddellijk verband staan. Met deze verknochtheid strookte de ijver der Morescos voor hunnen Godsdienst. Hun diep gezette wrok, wegens de ontelbare wreedheden, zoo langen tijd door het Hof der Inquisitie tegen hen uitgeoefend, gaf klem aan deze beweegredenen, en zette hen aan, liever alles te wagen, dan aan het nu uitgevaardigd Bevelschrift te gehoorzamen. Doch, daar zij hunne zwakheid kenden, en wisten geene hulp van eenige vreemde Mogendheid te wachten te hebben, kwamen zij overeen,
| |
| |
om, eer zij tot het opvatten der wapenen besloten, te beproeven, of zij door verzoek- en smeekschriften den Koning zouden kunnen bewegen om dit Bevelschrift te herroepen.
Te dezen einde vertoogden zij, dat hunne Kleeding zeker geene betrekking had tot eenigen Godsdienst, 't zij den Mahomethaanschen of den Christelijken; naardemaal de Mahomethanen in Marocso, Fez, Tunis en Turkijen, zich op eene wijze, zeer van elkander verschillende, kleedden; terwijl de kleeding der Christenen in het Turksche gebied dezelfde was als die der Turken; alsmededat de vordering, dat zij zich allen Castiliaansche kleederen zouden aanschaffen, velen tot het doen van voor hun ondragelijke onkosten zou noodzaken. - Het was alleen uit zedigheid, dat hunne Vrouwen gesluijerd gingen; een gebruik, dat op vele plaatsen van Castilie zoo wel als in Grenada plaats greep. - Hunne Muzijk en Dansen grepen alleen op Feestdagen, en enkel als uitspanning, plaats; deze hadden geene de minste gemeenschap met den Godsdienst, en waren als geheel onschuldig aangezien door Kerkvoogden, uitstekende in heiligheid en ijver. - Hunne Baden gebruikten zij alleen ter reiniging. De Baden der Mannen waren van die der Vrouwen onderscheiden en afgezonderd; en de Christenen, aan welken het op- en toevoorzigt over dezelve was aanbetrouwd, konden geen bewijs bijbrengen, dat de Baden, voor Mannen of Vrouwen bestemd, ooit misbruikt waren tot eenig einde, strijdig of met de eerbaarheid of met den Catholijken Godsdienst. - Wat hunne Taal betrof, gelijk zij niet konden begrijpen hoe het Arabisch iets kon bevatten tegen het Christendom strijdig, zoo was het hun onmogelijk, op eenmaal het gebruik daarvan ter zijde te stellen, daar zeer velen onder hen veel te verre in jaren gevorderd waren, om eene nieuwe taal aan te leeren; in vele plaatsen des Lands werd geene andere dan de Arabische gesproken,
en waren er geene middelen voorhanden, waardoor men het Castiliaansch kon aanleeren. - Zij besloten die voordragt met betuigingen van hunne getrouwheid aan den Koning, en met hem te herinneren, hoe zij den Vorst, in diens buitenlandsche oorlogen, veelvuldige proeven gegeven hadden van hunne gehechtheid en gehoorzaamheid.
De Mooren hadden, zoo 't schijnt, geen toegang om deze Verklaring bij philips af te leggen. Dezelve werd hem
| |
| |
aangeboden door deza, Kanselier van Grenada, die ondersteund werd door Don juan henriquez, Don antonio de toledo, door den Prior van Leon, en den Markgraaf van mondejar, Kapitein-Generaal van het Landschap. Laatstgemelde Edelman spaarde geene moeite om Koning philips van diens opzet af te brengen, vertoogende, dat hij, uit hoofde van de kennis, welke hij aan de Morescos had, zich overtuigd hield, dat een openlijke Opstand het gevolg zou wezen van de bewerkstelliging dezes Bevelschrifts. Dan de Vorst, die zijn besluit na rijp beraad genomen had, volgens den raadslag van zoodanige Raadsheeren als bij hem in de hoogste achting en het meeste vertrouwen stonden, was doof voor alle vertoogen ten tegendeele, en gaf aan den Markgraaf van mondejar onmiddellijk last tot het maken van schikkingen, om geweld te gebruiken, ingevalle hij zulks noodig mogt vinden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|