Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 506]
| |
Bijzonderheden wegens den thans regerenden koning van Perzie. door den heer Langlès.‘De betrekkingen, in welke de Keizer der Franschen onlangs met Perzie is getreden, voegen een nieuw gewigt bij alles, hetgene dat Land betreft, alsmede den Monarch, die over hetzelve het gebied voert. Dit bewoog ons, hier een kort verslag te doen van het berigt, onlangs door den geleerden Oosterling, den Heer langlès, den Koning van Perzie betreffende, in een Nommer van het Athenaeum, in het licht gegeven.’
Fatahh-aly-chah is om en bij de acht-en-dertig jaren oud; hij is een Turkoman uit den kleinen stam der Qadjers of Qatchars. Deze herderslieden houden hun verblijf in de ommelanden van Tehran; hun ging de naam na van groote krijgsdapperheid, reeds voordat mohhammed khan den Perzischen troon beklom. De gunstbewijzen, welke zijn opvolger, die daarenboven zijn neef is, aan allen, die tot dezen stam behooren, betoent, heeft hen nog in aanzien doen klimmen. Tegenwoordig bekleeden zij alle de aanzienlijke posten in het rijksbestuur. Met zeer beschaafde zeden vereenigt deze Vorst een minzaam, innemend voorkomen, en alle de uitwendige hoedanigheden van eenen Perziaan. Ten aanzien van zijn ligchaamsgestel heeft hij weinigen hem gelijk onder zijne onderdanen; en de verbazende lengte van zijnen zwarten baard, een onwaardeerbaar voorregt in de oogen des volks, is het bestendig voorwerp hunner bewonderinge en gesprekken. Naardien hij tot heden toe geenen krijgstogt heeft ondernomen, heeft hij geene gelegenheid gehad, op eene treffende wijze blijk te vertoonen, dat hij in der daad eene hoedanigheid, bij de Perzianen zoo hoog geschat, de krijgsdapperheid, bezit. Want het is een onder hen algemeen aangenomen stokregel, dat hij alleen de kroon waardig is, die de scherpte van het zwaard heeft ondervonden, althans zich daaraan blootgesteld. Intusschen is het ons niet onbewust, dat hij, sints eenige jaren, naar den kant van Khoracan is opgetrokken, om deze provincie te onder te | |
[pagina 507]
| |
brengen, die zijn gezag weigerde te erkennen. Naar het mij voorkomt had hij insgelijks ten oogmerke, zijne troepen aan de vermoeijenissen van den krijg te gewennen. Het is bekend, dat fatahh-aly-chah zijn vast verblijf te Tehran heeft gevestigd, eene stad in Mazanderan, tien mijlen ten Zuiden van de Caspische Zee. Wanneer hij iemand openbaar gehoor verleent, scharen zich zijne kinderen op ééne rij, beginnende van den troon. In den jare 1804 had hij er reeds vijftig, vele van welken op den zelfden dag zijn geboren. Zijne Staatsdienaars en Grooten staan achter hem: rondom zijn meer dan tweeduizend gholâmy châhy of gholâm châh (Koninklijke dienaars) verspreid. Zij zijn eene soort van paadjen, welke de Vorst reeds in derzelver vroege jeugd in zijnen dienst neemt, en rijkelijk onderhoudt, met oogmerk om hen op eene bijzondere wijze aan zich te verbinden. Met veel welvoegelijkheids en statelijkheids wordt de Vreemdeling door den Ceremoniemeester voorgesteld. Geene anderen ontvangen van den Koning verlof om in zijne tegenwoordigheid te zitten, dan de gezanten en afgevaardigden van buitenlandsche Mogendheden, en de Cheykh el eslâm (Deken) in zijne hoedanigheid van hoofd van den Godsdienst. Bij wijlen bekleedt hij zich met alle zijne Koninklijke sieraden; en indien hij aan de zonnestralen is blootgesteld, is het onmogelijk, de oogen op hem gevestigd te houden. Men verzekert, dat hij van alle de Mogendheden van het gansche heelal de schoonste diamanten bezit. Ongeloofelijk noch gewaagd zal deze stelling iemand voorkomen, die weet, dat alle de kostbare diamanten, in de geheele uitgestrektheid zijner staten aanwezig, zich thans in zijne koffers bevinden, en dat een groot gedeelte dier diamanten uit de schatkamer van Dehly herkomstig is. Onder deze steenen zijn twee diamanten, merkwaardig om hare ongemeene grootte, en die zich ligtelijk laten onderkennen op de kostbare plaat, die den voorarm des Perzischen Monarchs bedekt. De eene heet nouri dounyâ, licht der wereld, en koubi nour, berg des lichts, omdat het eene roos is; de andere déryâi nour, oceaan des lichts. Met allen ijver legt zich fatahh-aly-chah op alle de middelen toe, om zijn Volk bij deszelfs oorspronkelijk karakter te herstellen, hetwelk de geduchtste | |
[pagina 508]
| |
staatsomwentelingen nooit geheel hebben kunnen doen verbasteren. Hij begunstigt de schilderkunst, ondanks de godsdienstige vooroordeelen van zijn Volk, en beoefent zelve de dichtkunde met een gelukkigen uitslag: want nevens eene uitgebreide Perzische geleerdheid bezit hij veel dichterlijk vuur; zelfs schromen wij niet te verzekeren, dat zijne verzen er zeer wel uitzien. Wij kunnen ons niet bedwingen, om er eenigen van aan te halen, niet om den lof te verdedigen, welken wij dezen doorluchtigen dichter hebben toegezwaaid: want het is bekend, hoe zeer de vertalers, ondanks alle hunne pogingen, alle de dichterlijke opstellen, aan welke zij hunne moeite besteden, verzwakken, en zelfs verbasteren; maar om de nieuwsgierigheid onzer lezeren te voldoen. Zie hier de vertaling der Perzische dichtregelen. ‘Indien gij uwe bekoorlijkheden vertoonde aan Vameq, ô mijne Vriendin!
Hij zoude het leven van OzraGa naar voetnoot(*) opofferen, om uwe schoonheid te genieten.
En indien JozefGa naar voetnoot(†) op uwe bevallige gestalte zijn oog vestigde, zoude hij niet meer verlangen om Zuléikha te zien.
Kom in mijn gezelschap; voldoe van heden af aan mijn verlangen, doe mij geene beloften meer, en stel mij niet meer uit tot den volgenden dag.
Wanneer de beminde van den grooten Khan hem nadert, hem met lief kozingen overlandende, is eene eenige genoeg om hem buiten zichzelven te vervoeren.’
De voornaamste verdienste dezer dichtregelen bestaat in zinspelingen, die voor ons uitlegging noodig hebben, in welluidende uitdrukkingen en woordspelingen, die in onze taal niet kunnen overgebragt worden. Ook moet deze overzetting niet zoo zeer beschouwd worden als een staal van de Perzische dichtkunde, dan wel als een | |
[pagina 509]
| |
onbetwistbaar bewijs van den smaak van fatahh-alychah voor de letterkunde, en van den ijver, met welken hij dezelve beoefent. Laten wij er tot zijnen lof nevens voegen, dat hij, verre van er jaloers op te zijn, zijne mededingers in dit vak in zijne bijzondere bescherming neemt. De Gouverneur van de stad Kachan verwierf alleen dien belangrijken post, als het loon van zijne uitstekende bekwaamheid in de dichtkunde. In plaats van het gewone geldgeschenk zond hij, bij zijne inhuldiging, aan het hof een zeer fraai gedicht in de Perzische taal. Oneindig meer vermaak gave deze verzen aan den Souverein, dan eene aanzienlijke somme gelds, welke ten zelfden tijde door een anderen Gouverneur werd aangeboden. Er is alle reden om te gelooven, dat, onder de regering van dezen verlichten Vorst, de Perzianen, met verstand bestuurd, en met voorzigtigheid en kloekomedigheid in bedwang gehouden wordende, de rampen der omwentelingen, die eene eeuw geduurd hebben, zullen herstellen en vergeten, en hunne aloude zachtaardigheid, hunne beschaafdheid en smaak voor de letterkunde terug bekomen; hoedanigheden, welke hun door eenige reizigers den naam van Aziatische Franschen hadden doen geven. |
|