| |
| |
| |
Proeve, over het onderscheid tusschen groote en beroemde mannen.
(Naar het Engelsch.)
Vera autem & sapiens animi magnitudo, honestum illud, quod maxime natura sequitur, in factis positum, non in gloria, judicat: principemque se esse mavult, quam videri. Etenim qui ex errore imperitae multitudinis pendet, hic in magnis viris non est habendus.
Cicero De Officiis.
Wij behooren niet, gelijk het gros des menschdoms, den Magtigen met den Grooten Man te verwarren. Magt ontstaat uit verscheidenerlei zamenvloeijingen van geluk, of liever uit de verschillende uitwendige schikkingen der Voorzienigheid; dan inwendige hoedanigheden alleen vormen den Grooten Man, en Groote Mannen alleen verdienen onze achting, onzen lof en inwendige eerbiedenis. Uitwendig ontzagbetoon is het lot eens Magtigen Mans. Ja, wij moeten een Groot Man niet verwarren met een Beroemd Man. Ik zal, in deze Proeve, trachten dit onderscheid in klaren dag te halen.
Elk Volk heeft zijne Groote Mannen, en wij hellen natuurlijk over om dezelven te vergelijken; dan wij kunnen niet wel bepalen, wie hunner de grootste is, ten zij wij vergelijken de grootheid hunner talenten om gewigtige zwarigheden te boven te komen - de grootheid van hunnen ijver ten algemeenen beste - de grootheid van de voordeelen, welke zij bezorgd hebben, of voor het menschdom in 't algemeen, of voor hunne medeburgers in 't bijzonder.
Epaminondas blijkt de grootste man geweest te zijn onder de Grieksche Veldheeren. Alexander, 't is waar, maakte grooter gerucht door zijne vermeesteringen; maar, indien wij alles, naar eisch, overwegen, waren de zwarigheden, welke hij te boven kwam, zoo groot niet als die epaminondas overwon: de grootheid nu der doorgeworstelde zwarigheden bewijst de grootheid van iemands talenten. Daarenboven hadden de ondernemingen van alexander geene prijzenswaar- | |
| |
dige beweegreden; naardemaal hij alleen werkzaam was voor zijn eigenbelang en grootheidsbevordering: eene beweegreden, die niets waarlijk groots in zich heeft; terwijl die, welke epaminondas aandreef, de veiligheid en het geluk zijner medeburgeren was: een zeer eerlijk en bij gevolge hoogst prijsbaar beginsel. En, in de daad, epaminondas verschafte meer voordeelen aan zijn Vaderland, dan alexander aan het zijne; en uit dien hoofde is epaminondas een groot man, en alexander alleen een beroemd vermeesteraar, een doorluchtig man.
Het is wettig voor een' man, geene andere beweegreden voor zijne daden te hebben, dan zijn bijzonder belang, wanneer er niets onregtvaardigs in steekt; ja, zijn genoegen en vermaak mogen wettig zijne beweegreden wezen, wanneer er niets in gevonden wordt, dan 't geen onschuldig is en overeenkomstig met de welvoegelijkheid. Alleen voor zijn eigenbelang te werken, en om zijne middelen te vermeerderen, zijne genoegens te verdubbelen, is de gewone loopbaan der menschen in 't algemeen; doch, wat slechts wettig is, heeft niets deugdzaams in zich, en verdient, gevolgelijk, geen lof.
Ondernemingen, welke noch prijzenswaardig zijn, noch deugdzaam, kunnen bij wijlen eene schijnbare grootheid hebben, door eenen grooten uitslag, als die van alexander. Groote bezwaren, die te boven geworsteld moeten worden, wekken onze bewondering, en strekken ten bewijze, of van grooten moed, of van groote bekwaamheden: doch, indien de beweegreden tot die ondernemingen laag en gemeen is en het algemeen welzijn niet betreft, blijft er niets deugdzaams over; en het welslagen dier moeijelijke ondernemingen moge een man beroemd en vermaard maken, het zal hem niet tot de hoogte van een Groot Man verheffen. - Dit is eene regelmaat, door het gezond verstand voorgeschreven; en, in waarheid, welk groot goed werkten de Overwinningen van alexander uit voor de Gemeenebesten van Griekenland, of voor het Menschdom? Een man, die groote moeijelijkheden te boven komt, verdient, op verre na, onze achting noch onzen lof. Wij bewonderen een' welafgerigten koorddanser; wij slaan een oog van bewondering neder op die Indianen, wier onthoudingen en ligehaamskwellaadjen de sterkte der menschelijke natuur schijnen te overtreffen; zij voeren zeer
| |
| |
bezwaarlijke dingen uit, welke wij bewonderen; maar die bewondering gaat niet gepaard met eene hoogachting voor hunne personen: terwijl wij de zoodanigen bewonderen en liefhebben, die, gelijk een epaminondas, ontwerpen vormen, welke in zichzelven moeijelijk zijn en teffens heilzaam voor hun land. Moest ik een Griek met epaminondas vergelijken, ik zou solon verkiezen, die groote moeijelijkheden te boven kwam door zijne groote begaafdheden en standvastigheid, die uit een volkomen deugdzaam oogmerk te werk ging, en groote diensten aan zijn Vaderland deed, door hetzelve wijze en heilzame Wetten te doen goedkeuren.
Onder de Romeinen schijnt scipio, de Overwinnaar van hannibal, ons de groote Mannen van dat Volk te overtreffen. Caesar voerde niets zoo bezwaarlijks als scipio uit: hij had nooit een hannibal te overwinnen. Caesar vergrootte alleen de magt van Rome; terwijl scipio, door de magt der Republiek te doen toenemen, de Romeinen bewaarde tegen de slavernij der Carthageren, de in- en uitwendige vrijheid van het Gemeenebest bevestigde, en aan de magt van Rome de geheele magt van Carthago toevoegde. - Wat de beweegredenen betreft, caesar had alleen het oog op zijne eigene grootheid en de vermeerdering van zijne magt; terwijl scipio in zijne ondernemingen alleen naar de eer dong, om groote diensten aan zijn Vaderland te doen, door de Vrijheid van 't zelve te bewaren. 't Is waar, dat caesar in het vermeesteren van Gaule, zijn eigen belang bedoelende, aan de Romeinen gewigtige diensten deed; maar, zoo ras hij zijne legermagt en het gezag, waarmede hij door het Gemeenebest bekleed was, aanwendde om zich ten dwingeland te verheffen, verlies ik zijne verdiensten uit het oog, en zie alleen zijn verraad. Hij komt mij alleen voor als een beroemd slecht man, die snoode bedoelingen met den dekmantel van wezenlijke dienstbetooningen omhing. Het is zóó waar dat hij geen lof verdient, dat, indien hij te Pharsalia gesneuveld, de Raad tot deszelfs oude achtbaarheid en gezag hersteld geweest ware, en het Volk tot vrije stemming geregtigd, cicero, hortensius, cato en andere brave Burgers geheel niet zouden geschroomd hebben, hem bij catilina te vergelijken, met dit onderscheid, dat, indien
caesar grooter diensten dan catilina aan de Republiek bewezen had, hij,
| |
| |
aan den anderen kant, veel grooter onheilen over zijn Vaderland uitstorte: zoo dat zijn naam tot ons zou overgekomen wezen, beladen met dezelfde vloeken als de beruchte naam van catilina!
Caesars plan was, het Gemeenebest om verre te werpen, en hij slaagde in dit verfoeijelijk oogmerk; catilina bezweek in dit bestaan. Zal nu iemand uit caesars gelukkig slagen besluiten, dat hij een groot Man, en catilina een hoogst verachtelijk slecht mensch geweest hebbe? Is het niet openbaar, dat zij beiden onder de snooden moeten gerangschikt worden, die het grootste belang van den Staat aan hun eigenbelang opofferden, en dus den haat en de verfoeijing van alle braven verdienden? - Niemand moet gelooven, dat caesar zich meester van het Gemeenebest maakte, om geene andere reden, dan dat anderzins pompejus zulks zou gedaan hebben: want, hadde hij wezenlijk het behoud en het geluk zijns Vaderlands bedoeld, zou hij dan niet, toen hij te Rome wederkeerde, na de dwingelandij van pompejus geknot te hebben, den Burgeren de vrijheid van stemmen, in de verkiezing der Overheidspersonen en Dienaars van den Staat, wedergegeven; zou hij de Oppermagt der Republiek niet hersteld hebben? Ware het dan zijne zaak niet geweest, om, met cato en andere braven, de wijze der verkiezingen, inzonderheid wat aanzienlijke posten betrof, te verbeteren? Hadde het hem niet gevoegd, met dezen, voor altoos de omkoopingen voor te komen, van welke hij zelve zich bediend had, om bevorderd te worden? Dit ware de éénige weg geweest, om de edelste en grootste achting te verwerven, die een goed Man kan verlangen; dit de éénige weg voor hem, om den titel van een groot Man, waarop hij zoo zeer gesteld was, te verwerven: maar hij bezat geene ziel, verheven genoeg om te ontwaren, dat eene hoedanigheid, wezenlijk eigen aan een groot Man, bestaat in het streven naar de eer om het geluk zijns Vaderlands te vergrooten - zelfs ten eigen kosten te vergrooten. Caesar sloeg eenen verkeerden weg in,
en volgde het spoor van algemeene eerzuchtige Mannen, die, in stede van ware grootheid te zoeken, die altoosdurend en persoonlijk is, alleen naar magt staan, welke geene andere dan voorbijgaande, uitwendige en ontleende grootheid oplevert.
Men veronderstelle eens, dat, ten tijde van caesar, een groot Koopman te Rome, door zich aan hagchelijke
| |
| |
gevaren bloot te geven, door zijnen onbezweken moed en kunde, de grootste hinderpalen overwon, verbazende rijkdommen verzamelde, zonder iemand te verongelijken. Wij zullen hem geene plaats geven onder de doorluchtige Mannen: nogtans is er niets lakenswaardigs in zijn gedrag; hij is zich geens kwaads bewust; hij verkrijgt aanzienlijke middelen, doch zonder den Staat of bijzondere personen nadeel te doen; terwijl caesar, door rijker en magtiger te worden dan de Koopman, het staatsbestuur des Volks het onderst boven werpt, en 't zelve in groote ongelegenheden dompelt. - Om regtmatig te oordeelen over de waarde van dien grooten Vermeesteraar, en van dien grooten Koopman, hebbe men alleen te bedenken, dat geen Burger den dood diens Koopmans zou gewenscht hebben; terwijl de braven wenschten, dat caesar, die groote Veldheer, nimmer bestaan hadde. Kan die Man als een Groot Man beschouwd worden, wiens dood niet betreurenswaardig was, noch bij het Menschdom in 't algemeen, noch bij zijne Landgenooten in 't bijzonder? - Misschien zal dit wonderspreukig klinken bij sommigen mijner Lezeren: dan ik spreek vrij uit, wanneer ik voor regt en 't algemeen welzijn spreek. Indien ik mij aankante tegen hunne oude vooroordeelen, zij mogen zich aankanten tegen mijne beginselen, en de gevolgen, daaruit afgeleid.
Sylla, de eerste Dwingeland der Republiek, matigde zich het oppergezag aan, opdat marius, zijn vijand, een zeer gevaarlijk man, hetzelve niet zou bekleeden: dan, nadat hij, gedurende zijn Dictatorschap, de gevoelens van een' Dwingeland gekoesterd, en jaren lang een dwingelands gezag uitgeoefend had, bemerkte hij in 't einde, dat hij nooit den titel van een Groot Man, noch zelfs dien van een Beroemd Man, waarop hij, van zijne vroege jeugd af, gesteld geweest was, kon verdienen, dan door zich te onderwerpen aan de grondwetten van den Staat; - hij bemerkte, dat hij alleen zou geacht worden een befaamd slecht man te wezen, als hij, tegen de wetten aan, in 't bezit van het geheele vermogen der Republiek bleef: hij besloot dus wijsselijk, afstand van die magt te doen, en zijne Medeburgers tot de vrijheid van stemmen weder te geregtigen. Om een Groot Man te zijn, begeerde hij weder een Burger te worden, zonder magt, onderworpen aan de Overheden, en alleen beschermd door de wetten.
| |
| |
Onder de Romeinen zie ik alleen den laatsten cato, die met scipio kan vergeleken worden. Ik herinner mij de plaats bij sallustius, waar hij het karakter van cato in dezer voege afmaalt: ‘Nimmer dong hij met de eerzuchtigste Mannen, om de eerste plaats in het Gemeenebest te bekleeden door ontegtvaardige en schandelijke middelen; maar hij streefde altoos met de beste Burgers, om zijn Vaderland de gewigtigste diensten te doen door onschuldige en deugdzame middelen.’ Sallustius ontdekt ons door deze enkele pennestreek het groot begrip van cato, die, ondanks de vooroordeelen van de meeste Romeinen, welke de meestbeduidende grootheid stelden in het verkrijgen van eene uitgebreide magt, duidelijk zag, dat magt slechts eene valsche grootheid is, en dat ware grootheid alleen bestaat in een eerlijk gebruik van magt, om het grootste goed tot algemeen heil daar te stellen. Hij vertoont ons cato als een' man, die gevoelt, dat de eer, ontstaande uit het bekleeden van hooge posten, oneindig minder beteekent, dan de eer om voor den besten Burger of voor een' der besten gerekend te worden. Hij beschrijft cato's vurigheid in het steeds streven naar deugd, dat is, het grootst algemeen geluk; en teffens ontdekt hij ons de gemeene en lage gevoelens en beweegreden van caesar en pompejus, die over de ware Grootheid van den Mensch oordeelden met zoo weinig verstands als het gemeen, stellende magt, die soort van grootheid, welke uit het bekleeden van hooge posten bestaat, boven ware grootheid en die hoogachting, welke geboren wordt uit groote begaafdheden en vurige liefde tot het Vaderland.
Het is zeker, dat de deugd in cato mannelijker, bestendiger en eerwaardiger uitschittert, dan in scipio; het is waar, dat de ijver voor het algemeen welzijn in hem eenigzins treffender en bestendiger zich vertoont. Maar de dadelijke diensten, welke scipio zijn Vaderland bewees, zijn veel gewigtiger dan die van cato. De deugd vertoont zich zachter en beminnelijker in scipio, zoodanig dat de laatste mij meest behaagt.
(Het slot hierna.) |
|