Geschiedkundige bijdrage tot hetgene men volksgodsdienst noemt.
De Priesters, die, door alle eeuwen heen, en bij de meeste volken des aardbodems, listig genoeg geweest zijn, om de ligt- en bijgeloovigheid der Volken tot hun eigen voordeel te doen dienen, eenmaal het opofferen van welriekende kruiden en reukwerken als een Godsdienstpligt ingevoerd hebbende, vonden weinig zwarigheids, der menigte wijs te maken, dat de Beschermgoden zoo wel smaken konden als rieken, en dat Spijsofferen dezen aangenaam waren.
De Chinesche Priesters toefden niet, om het opofferen van levende schepselen in te voeren, bij de toebrengingen van rijst, koorn, wijn en kostbare metalen op de Altaren der Goden, echter niet in die groote mate, waarin men zulks zag in de Tempelen van Griekenland en Rome, wier Godheden de gewinzuchtigste en omkoopbaarste van den geheelen aardbodem waren, en zeldzaam iets vergunden, zonder daarvoor betaald te wezen
Men kan niet zeggen, dat, in latere dagen, de Monniken en Priesters onder de Christenen achterlijk te dezen opzigte geweest zijn; bovenal in het handhaven der leere van boetedoening en vergoeding voor begane zonden: want de prijs der vrijkooping was niet altoos geëvenredigd aan de grootte des misdrijfs; en, 't geen nog meer den oplettenden en nadenkenden beschouwer moet verbazen, is, dat dit hoogst ongepast bedrijf, om zoo de schuld met den Almagtigen te vereffenen, de duistere eeuwen des Christendoms overleefd hebbe, en, in zekere mate, nog stand houdt.
De zedelijke en godsdienstige begrippen van confucius waren, in de daad, te verheven, te bovennatuurkundig, om derzelver zuiverheid te bewaren onder een Volk, zoo onvoorbereid tot die verhevene Leerstellingen. - De aandacht der menigte schijnt, in de daad, bij elk Volk iets zinnelijks en stoffelijks te vorderen. Hoe hoogstbezwaarlijk viel het mozes, den Priester en Uitleider der Joden, dat Volk van bijgeloovige en afgodische bedrijven, in de Goddelijke wet zoo streng verboden, te rugge te houden! Gedurende de korte afwe-