Een waarlijk koninklijk antwoord.
Tijdens frederik den II. woonde er te Berlijn een onbekende; hij was jong, een Zonderling, en maakte een groot geheim van zijnen naam; hij had een Werk onder handen, welks plan zoo fraai en tevens algemeen nuttig was, dat montesquieu, fontenelle en voltaire hetzelve onder hunne bescherming, en daarenboven op zich namen, het na te zien en te beschaven. Dan de Jongeling, wiens eerzucht nog niet voldaan scheen met deze beroemde Namen, schreef aan den Koning, met verzoek, dat ook zijne Majesteit hem de eere geliefde te doen, zijn Werk te beoordeelen. Frederik de groote antwoordde hem hierop: ‘Mijnheer! gij zijt indedaad al te keurig. De drie Mannen, die gij mij genoemd hebt, verdienen meer achting dan alle de Koningen der Aarde, en alleen om mijnen naam onder de hunne geplaatst te zien, accordeer ik uw verzoek.’