| |
Fragmenten rakende het hedendaagsche Griekenland. Door wijlen den Heere Dansse de Villoison.
Alle de eilanders van den Archipel beminnen driftig hun Vaderland; zij schatten hunne dorre en kale rotsen boven het aangenaamste verblijf, even als ulysses Ithaca boven het gansche heelal waardeerde; onophoudelijk vragen zij u, of er wel iet fraaijers zij; alles vinden zij verwonderlijk in hun land. Telkens betwisten zij elkander den voorrang van hun Vaderland. Bezwaarlijk laat zich een meisje van tamelijk goeden huize overhalen om op een ander eiland te trouwen, en zij zoude het zich tot schande rekenen, hare goederen te verkoopen, gesteld zelfs, dat deze, in stede van voordeel te geven, haar tot last waren. Nimmer zal een
| |
| |
Griek van de eilanden zijn vaderlijk erfdeel verkoopen, al vond hij zich genoodzaakt, op een ander eiland te gaan wonen, en de inkomsten daarvan te verliezen. Eveneens beschouwden het de onde Grieken, en vooral de Lacedemoniers, volgens heraclides, als schandelijk, hun erfdeel te verkoopen.
De Grieksche vrouwen bezitten gemeenlijk de schoonheid niet, welke men in hare standbeelden bewondert; zij zijn meer bevallig dan schoon; doch allen hebben fraaije oogen, een regt nedergaanden neus, en een eenigzins langen hals. Haar bloed is door dat der Turken bedorven, vooral ten tijde toen met de Caratch een zeker getal kinderen van beiderlei sekse uit elk dorp vervoerd werd; iets, hetwelk tegenwoordig niet meer gebeurt.
De schoonste eilandsche vrouwen zijn die van Tinus en Siphantus, vooral uit de dorpen dier twee eilanden; op Patmos, Santorin en Stampalia drinken zij nimmer wijn.
Gemeenlijk zijn de Grieksche vrouwen zeer vruchtbaar, en zogen hare eigen kinderen.
Zeer vroeg trouwen de meisjes op het eiland Stampalia, gewoonlijk op haar elfde of twaalfde jaar, somtijds zelfs voordat zij huwbaar zijn. Meer algemeen waren deze vroege huwelijken vóór de regering van den tegenwoordigen Kapitein-Pacha, die eene goede tucht onderhoudt: voormaals waren de ouders beducht, dat de Turken huns ondanks over dezelve zouden beschikken. Op Patmos worden zij vroeg, somtijds op haar tiende of elfde jaar verloofd, doch treden niet vroeger dan twee of drie jaren daarna in het huwelijk. Op Thermine trouwen zij insgelijks zeer vroeg.
De Grieksche vrouwen dragen veel gond, paarlen en diamanten, ringen en kruisen; ik heb er op de eilanden gezien, die voor tweeduizend piasters kostbaarheden aan zich hadden, wier inkomen geen honderdvijftig piasters bedroeg.
De vrouwen op de eilanden slijten haren tijd met katoenspinnen met hare melden; zeer gemeenzaam leven zij met deze dienstboden, die meestal even goed als zij zelve opgevoed zijn.
Zeer bang zijn de Grieken voor hetgene zij het kwade oog noemen; dit is een aloud bijgeloof. Omtrent de kracht der Tooverkunde staan zij in de zelfde begrippen als hunne voorouders. Er zijn nog vele bronnen en
| |
| |
holen, aan welke het vermogen van verscheiden ziekten te genezen wordt toegeschreven.
In den Archipel en in de geheele Levant wordt de koffij niet gemalen, maar met een ijzeren stamper in een houten vijzel gestoten; dit maakt de koffij fijner en is zuiniger. Op de meeste eilanden gebruikt men er geene fuiker bij. In het algemeen wordt er bijkans geen suiker gebruikt. Al het gebak der Grieken wordt met honig bereid. Stampalia en Syra leveren de beste salie, vooral die in het begin en het laatst van Mei in den dauw wordt geplukt, en die in de schaduw groeit; men maakt er van het bij de Turken dus genaamde tsai roumi, of Grieksche thee; het is een zeer aangename en maagversterkende drank, doch zeer verhittende in den zomer.
Het gebrek aan weilanden noodzaakt de Santorniotten, hunne muilezels, van het begin van November tot April, naar Pallaia Kammeni (een oud verbrand eiland) te zenden, alwaar zij gras, doch geen ander dan regenwater vinden. Men wil, dat zij dik en vet van daar terugkomen. Doch men draagt in de eerste dagen zorge, hun weinig te laten drinken, omdat zij, zulks ontwend zijnde, er ziek van zouden worden.
De best gebouwde steden op de eilanden zijn Scio, in den Genueeschen smaak getimmerd, Milo, Paros en Siphantus; op Zea heeft men fraaije huizen.
De straten zijn zeer naauw, en krielen van varkens, die den doortogt belemmeren; die van Stampalia en Serpho zijn zoo eng, dat er geen lijk op de Kataletto kan gedragen worden; de mannen leggen het op een oud tapijt, en dragen het op de schouders naar de kerk, die buiten het dorp staat. De trappen, die in de straten oploopen, beslaan het grootste gedeelte van den weg, en doen de voetgangers ter wederzijde het hoofd daaraan stooten.
Nergens bijkans op de eilanden ontmoet men vensters, maar slechts houten luiken, die den ganschen dag open staan.
De vertrekken der rijke lieden zijn versierd met slechte portretten, die te Napels, Venetie en Ancona gekocht worden geene schrijftafels, slechte sluitingen; de meeste deuren zijn zeer klein, bovenal die der kerken, uit vreeze dat de Turken te paard daar binnen rij- | |
| |
den; eene groote ruimte beneden, en een ladder, die naar de slaapkamer loopt.
Zoo hoog zijn de bedden, dat men op een stoel of eene tafel moet klimmen om er in te komen; onder dit bed is eene soort van kas of kamertje, waarin de dienstboden slapen.
Men vindt fraaije torens of veldpaviljoenen op de eilanden Naxia, Andros en Meteline. Op het laatstgenoemde eiland, wanneer er eene dochter wordt uitgehuwd, geeft men haar doorgaans een huis in de stad en eene olijven plantaadje, in het midden van welke de toren staat. Op de landgoederen der Atheners stonden dergelijke torens.
Een der grootste geesels van de Levant zijn de wormen, die de boeken knagen, en aldaar ongelijk veel meer schade doen dan in onze gewesten. Alle de bibliotheeken der Jesuiten op Salonika, Scio, Santorin, Naxia, en zelfs te Konstantinopel, vergaan tot stof; de handschriften op parkement, hoewel later, ondergaan, echter, het zelfde lot. Van hier dat men in het Christen Europa, in Engeland en te Parijs, veel ouder Grieksche handschriften ontmoet, dan die van den berg Athos, Patmos, en van alle de overige boekerijen in de Levant, welke ik bezocht heb. De boeken, welke ik uit Frankrijk had medegebragt, waren in twee jaren van de wormen geheel doorknaagd.
Op Patmos, en in eenige kloosters van den berg Athos, zijn de Monniken verpligt, zich van geschrevene boeken voor het Koor te bedienen; dit is de reden, dat er, ondanks de plompe onkunde der Grieken, nog eenigen zijn, die de Misboeken kunnen lezen, die zij niet verstaan. De weinige zorge, welke de Grieksche Monniken voor hunne boeken dragen, doet dezelve nog meer bederven. In bijkans alle kloosters van den berg Athos, in de meeste boekerijen, welke ik gezien heb, liggen zij zonder orde in koffers, die op vochtige plaatsen staan. Terwijl ik, op het eiland Siphantus, de Misboeken van het Klooster Brisi onderzocht, zag ik drie muizen uit dit bibliotaphos of boekengraf springen.
In vele huizen te Athene en te Couhrouchisma, bij den Prins konstantijn morousij, en te Fanal, verjagen de dienstboden de vliegen, en verkoelen de lucht met een waaijer; ook dit is een oud gebruik. Terent. Eun.
| |
| |
Even eentoonig als de gezangen zijn ook de dansen der Grieken; altijd is het de zelfde dans, de Romeika, zoo keurlijk beschreven in het werk van den Heere guys. De Albanezen hebben eenen dans, naar den Pyrrhischen of krijgsdans der ouden gelijkende; de kleedij der Albanezen dunkt mij de zelfde te zijn als die der aloude bewoners van Epirus. Men danst er altijd naar de lier. Maar welk eene lier! Hier geldt het aloude spreekwoord: onos pros lyran: ‘de ezel aan de lier.’ De muzikanten zingen deuntjes, welke zij somtijds voor de vuist zamenstellen: want in Griekenland zijn vele improvisateurs. Zij geven serenaden aan hunne beminden op den eersten dag van het jaar.
Op Tinus staat eene aloude kolom, aan welke de dieven, tot aan den middel naakt uitgekleed, worden vastgebonden; zij worden met honig gewreven, en aldus een uur lang blootgesteld aan het steken der vliegen en aan de brandende zon, na alvorens ruggelings op eenen ezel te zijn rondgevoerd.
Het geven van stokslagen tegen de voetzool was bij de ouden niet onbekend; zie libanh Epit. 119, p. 532. Onder Keizer mauritius, in den jare 583, werd door den hals een too enaar geëmpaleerd, paulinus genaamd, volgens theophyl. simocatta, Hist L. I. C. 11. p. 23.
De aloude Grieken hadden kennis aan een schouwspel, welk men zoo dikmaals heeft aangehaald als eene uitvinding der barbaren; ik bedoel het Stierengevecht: dezelve werden gegeven te Larissa, Ephese, Athene en bij de Eleusinische feesten. Artemid. Lib. I C. 9. p. 15.
Op Patmos ziet men de studenten en de notarissen langs den weg gaan met een inktkoker, hangende aan den gordel. Nicetas choniata (Hist. 382) verhaalt, dat de Franschen, na de verovering van Konstantinopel, om met de Grieken den gek te steken, een inktkoker in de hand droegen.
De Turken van het eiland Tenedos halen het schoonste marmer uit Troas, om er grafsteden van te maken. Te Tenedos ben ik bij een Turkschen beeldhouwer geweest welke deze begraafplaatsen maakte. Alle de Grieken van Miconi bouwen hunne huizen van marmersteenen, met opschriften bedekt, die op Delos worden gevonden.
| |
| |
Gemeenlijk bepleisteren de Grieken en de Turken dit marmer met kalk, in den waan van het daardoor fraaijer te maken: de meeste opschriften worden hierdoor uitgewischt. Aldus heeft een Capucijner Monnik het gedenkteeken bepleisterd, hetwelk te Athene gemeenlijk de lantaarn van demosthenes wordt genoemd. De Kapitein-Pacha heeft de schoonste stukken marmer van Cos en Metelina genomen, en de zulken gevolgelijk, op welke opschriften stonden, dezelve met kalk bepleisterd, en voorts tot het bouwen van Kiosken gebruikt, welke hij op deze beide eilanden bezit.
Wanneer de hedendaagsche Grieken eenen vreemdeling op het middagmaal onthalen, hetgene zelden gebeurt, komt, dien zelfden dag, een lid van het gezin berigten, dat de spijze zal worden opgedischt. De ouden hadden ook hunne monitores, waarschouwers, zoo als terentius zegt, Heautoutin. A.I.S. 1. monere me oportet hune vicinum. Dikmaals wordt de tafel met bloemen bestrooid; dit is een aloud gebruik; er worden piramiden van slecht bereid vleesch opeengestapeld. De bloedverwanten bedienen de tafel. Op eene bruiloft op Scio zaten er vijftig menschen aan tafel, op welke even zoo vele hoenders en vijf-en-twintig kalkoenen stonden; alles werd in de zelfde overdaad opgedischt. De vrouwen en dochters van den huize zitten nooit aan tasel, maar eten met de bedienden. Op Andros en andere eilanden bedienen de dochters van den huize de tafel.
Tusschen de eerste en tweede opdissching beginnen zij gewoonlijk te zingen, en meestal kerkgezangen; want liefst zingen zij deze, als zij zich willen vermaken. De matrozen hoort gij in de schuiten een gedeelte van den kerkdienst zingen, zoo als eertijds de Gondeliers te Venetie iets uit tasso opzeiden. Niets intusschen is treuriger, drooger en eentooniger dan de muzijk der Grieken, waarvan de hoogste volkomenheid bestaat in het door den neus zingen; veel houden zij van een gezang op de verwoestingen, door de Albanezen aangerigt. Hunne gezangen zijn doorgaans zeer lang: deze ongerijmde rapsodiën vervangen de plaats dier geestige en aangename Skalia, welke de ouden aan tafel zongen. Somtijds verschijnen er ook lierspelers en zangers, zoo als bij de oude Grieken. Allen drinken tevens op de gezondheid van elk der gasten; en wanneer zij ie- | |
| |
mand eere willen aandoen, drinken zij drie of vier glazen.
Anna commena verhaalt (Alexiad. L. IX. p. 254.) dat, terwijl haar Vader alexis commenus naast zijne Gemalin de Keizerin lag te slapen, eene kamenier den ganschen nacht de wacht hield, om met een waaijer de vliegen wegt te jagen. Dit gebruik houdt nog stand op Zea. Nog iets zonderlinger leest men bij zonoras, Tom. II. p. 233. ‘Terwijl de Keizerin zoë naast den Roomschen Keizer (argirus den III) te bed lag, liet zij michaël roepen, toenmaals Kamerheer des Keizers, en haren minnaar, vervolgens Keizer onder den naam van michaël den IV, om haar de beenen te wrijven.’ Onder de dames te Konstantinopel gaat deze gewoonte nog in zwang.
In het Koningrijk Napels heeft men nog vele Grieksche gewoonten behouden. Bij voorbeeld, te Nola, in den wijnoogst, genieten lieden van de heffe des volks het voorregt, om aan de grootste heeren, en aan de dames zelve, welke zij ontmoeten, de vuilste woorden toe te duwen, welke hun in het hoofd komen. De wijnoogsters bedienen zich inzonderheid van deze vrijheid.
In den avond van St. Jansdag zag ik te Zea alle de Grieksche meisjes en alle hare dienstmeiden bij den Heer joseph panguls, Engelschen Consul, vergaderd; zij waren met Kledonia omgord; dat wil zeggen, appelen, welke zij 's avonds te voren in water hebben laten weeken. Zij prenten er hate namen op, versieren dezelve met bloemen en linten, en, na dezelve in den avond van St. Jan te hebben afgelegd, bewaren zij die zorgvuldig. Indien zij spoedig rotten, is zulks een kwaad teeken; indien zij, in tegendeel, lang goed blijven, is zulks een gunstig voorteeken, een bewijs, dat zij lang leven, en binnen het jaar zullen trouwen.
Zorgvuldig wachten zij zich, om het voeteneinde van het bed niet naar de deur te plaatsen, omdat zij zulks als een gewissen voorbode van een kort aanstaanden dood zouden beschouwen, aangezien de lijken in dezer voege op de baar gelegd worden. In portam rigidos calces extendit. Juvenalis.
Op Zondag, 10 Julij 1785, zag ik op Thermia de begrafenis van eene vrouw; zij was in haar kostbaarst gewaad getooid, lag met ontbloote tronie, en werd
| |
| |
op de Kataletto of lijkbaar gedragen. De overige vrouwen volgden het lijk. Hare dochter, die in den trein vooruitging, was kenbaar aan hare hangende haren, welke zij van tijd tot tijd uitplukte en wrong, onder het aanheffen van een treurgezang, waarvan telkens de slotregel was: Mana mou! mana mou! kako opou patha! ‘Mijn moeder! mijn moeder! wat ben ik bedroefd!’ De andere bloedverwanten lieten insgelijks de haren hangen. De Priesters, met eene waschkaars in de hand, verzelden den trein naar de Kerk. Eerst deden zij gebeden, en zeiden vervolgens: ‘Bloedverwanten! vrienden! geeft den laatsten kus aan onze zuster!’ Hare dochter treedt eerst toe, hare haren uitplukkende en roepende: Mana mou! Zeer gevaarlijk is dit gebruik, wanneer de overledene aan de pest of aan eene besmettende ziekte is gestorven. Na den aspasmos, of het geven van den kus, gaan de meesten henen: alleen eene vrouw bleef er, om het lijk te ontkleeden; zij liet het slechts een lang hemd aan. Een papas deed nog eenige gebeden, en gaf den eersten slag met de bijl. Thans delfden twee manspersonen den grond op, en wierpen het lijk in den kuil.
Op Zea, Thermine en Stampalia en vele andere eilanden, begraaft men in de Kerken. Op Egina heb ik den man en de zuster van eene jonge vrouw 's daags na hare begrafenis op het graf zien weenen, en het met steenen bedekken: zij was begraven bij eene Kapel midden in het open veld. Bij de begrafenis van rijke lieden verschijnen vele gehuurde rouwklaagsters of praeficae, zoo als ik op Naxia zag, 20 Januarij 1786. |
|