| |
Le heillooze gevolgen van het inwilligen der jeugdige driften.
Eene Engelsche Geschiedenis.
Omtrent zeven jaren zijn er verstreken, sints ik het verzoek ontving, om bij het sterf bedde te komen van een' Vriend, aan wien ik hartelijk verknocht was, van zoo vroeg een' leeftijd, als ik in staat was zoodanig eene vriendschapsverbindtenis aan te gaan. Een tooneel van dien aard moet altoos aandoenlijk wezen, maar is het bij uitstek, wanneer de hoofdpersoon een hoog geacht voorwerp is, en gereed staat om over te stappen in dien nieuwen staat, waarvan wij ons geen denkbeeld kunnen vormen aan deze zijde des grafs.
| |
| |
Ik kwam ter verblijfplaatse van den medgezel mijner jeugd en den vriend mijner meer gevorderde jaren, met een hart, geslingerd en geschokt door die angstvolle aandoeningen, welke zulk een opontbod eigenaardig verwekken. De doodkranke voerde mij te gemoete: ‘Ik heb, waarde charles! om u gezonden, met oogmerk om aan uw toevoorzigt en bescherming aan te bevelen het voorwerp, mij het dierbaarst en naast aan 't hart liggende: want, schoon mijne ziekte kort geweest is, gevoel ik, dat dezelve beslissend zijn zal - weinige uren levens slechts stel ik mij voor! Beloof mij derhalve voor mijnen dierbaren edward die vriend te zullen wezen, welken zijn Vader zoo dikwijls zocht; beloof mij de leidsman te zullen zijn van zijne jeugd, de regelaar van zijn gedrag, en de aanspoorder tot die deugden, welke ten sieraad uws eigen levens strekken!’
Ik beloofde, aan de begeerte en wensch mijns Vriends te zullen voldoen, en edward te behandelen met de verzochte vaderlijke genegenheid; hem op het stelligst verzekerende, dat ik in 't houden van toevoorzigt geen onderscheid zou maken tusschen zijn' Zoon en mijn nog éénig overgebleven kind. - Ik was eenigzins ontsteld op het vernemen, dat er eene afspraak en gemaakte schikking bestond met een' Koopman in Londen, en dat de mij aanbetrouwde kweekeling in het einde der volgende week aldaar verwacht werd; terwijl mijne eigene zaken, gevoegd bij een vrij grooten afstand van de Hoofdstad, mij buiten de mogelijkheid stelden om met elgen oog te waken op het gedrag des Jongelings. - Ik zal een gordijn schuiven voor het treurig tooneel, 't welk ten huize mijns Vriends volgde, dewijl ik niet voorgenomen heb een sterfbedde te beschrijven, maar eene schilderij op te hangen van de heillooze gevolgen, te dikwijls, helaas! ontstaande uit gebrek aan bedwang.
Op het nagaan van de nalatenschap mijns overleden Vriends, bevond ik, dat de Jongeling, mijner zorge toevertrouwd, elf duizend Ponden Sterl. stond te erven, en dat de uitgaven, staande zijne minderjarigheid, ten zijnen behoeve te doen, op honderd en vijftig Ponden St. bepaald waren.
Drie weken na de begrafenis mijns Vriends wachtte ik zijn' Zoon in de Stad op; deze had thans zijn negentiende jaar bereikt. Naardemaal alles, wat het geld betrof, tusschen den Koopman en mijn' Vriend, kort vóór diens ziekte, geregeld was, stond mij niets anders te doen, dan een geschikt Huisgezin te zoeken, waar ik den mij toe ertrouwden Jongeling in den kost en ter woning mogt bestellen. - Dat het hem niet vergund was, ten huize zijns Patroons te verblijven, stond mij niet aan, voorziende alle de mogelijke slechte gevolgen, welke uit gemis van dadelijk toevoorzigt konden ontstaan. Ik bood eene vermeerdering van drie honderd Ponden St. aan,
| |
| |
in gevalle de Koopman hem ten zijnen huize wilde innemen. - Het antwoord op dezen voorslag klonk op dezen schorren, mij hoogst onaangenamen toon: ‘Al wildet gij mij drie duizend Ponden St. geven, ik zou niet kunnen afgaan van een' regel, reeds voorlange door mij vastgesteld en gevolgd: want ik vind de zorge voor mijne eigene talrijke Familie te over genoeg: in eeniger voege verantwoordelijk te zijn voor de gedragingen mijner Kantoorbedienden, is eene taak, die ik nooit op mij zal nemen. Daarenboven, wanneer mijne zaken in de Stad zijn afgedaan, ga ik naar mijn Buitenverblijf, waar ik met uitgelezene Vrienden den tijd slijt.’ - Ik gaf hierop ten antwoord: ‘Dit plan moge gewoonte en mode tot aanprijzing hebben; doch het is van dien aard, dat voegelijkheid en verstandig overleg het niet kunnen goedkeuren: want, terwijl gij het gezelschap uwer uitgelezene Vrienden Buiten geniet, kunnen uwe Kantoorbedienden zich alles veroorloven: ik zou zelfs denken, dat uwe eigene belangen gevaar loopen, door dezen buiten allen toevoorzigt en bedwang te laten.’
Alles, wat ik daaromtrent aanvoerde, maakte geene verandering in zijn plan. Dewijl ik geene kennis had aan eenig Huisgezin, van 't welk ik kon denken, dat iemand kamer en kost zou willen geven, maakte ik mijne behoefte door middel van de nieuwspapieren bekend, en bezorgde edward welhaast in een zeer geschikt huis.
Bij ons afscheid kwamen wij overeen, dat hij alle veertien dagen zou schrijven; aan deze afspraak voldeed edward een paar maanden, wanneer hij drukte in 't midden bragt, als oorzaak van het niet stipt houden der afgesproke tijdsbepaling; en ik verbeeldde mij, dat zijne brieven duidelijke merkteekens droegen van te onvredenheid over die bepaling. - Kort daarop waren zijn brieven vol klagten over het Huisgezin, onder welks zorge en opzigt ik hem geplaatst had. Hij was mij aan met herhaalde verzoeken om mijne toestemming, dat hij zou mogen verhuizen naar die woning, waar de overige Kantoorbedienden van Mr. T. 's middags aten.
Naardemaal ik niet min bezorgd was om 's Jongelings geluk dan zijne belangen te bevorderen, gaf ik, in 't einde, mijne lang wederhouden toestemming tot die verandering van woonplaatse, dewijl ik zeer in mijn-schik was met den Heer en Juffrouw, bij welke hij inwoonde, en mij beloofd hadden den jongen Heer als een Vriend te zullen behandelen. Juist op den dag dat ik mijn' toestemming gevende brief verzonden had, ontving ik er een' van den Heer, met verzoek dat ik naar eene andere verblijfplaats voor mijn' jongen Vriend wilde omzien; teffens zulk een verhaal gevende van diens gedrag, als mij de grootste onrust baarde.
| |
| |
Hoe ongelegen het mij kwam, weder naar Londen te gaan, besloot ik den volgenden dag derwaarts te trekken, en stelde aan den mij toevertrouwden Jongeling voor, de deerlijke gevolgen, welke op de door hem aangevangene levenswijze te wachten stonden. - Bij onderzoek naar het karakter der Personen in het huis, waar hij zoo gaarne zou inwonen, bleek het mij, dat zij op een vrolijken en zeer kostbaren trant leesden, en gereedelijk duizend onvoegelijkheden over 't hoofd zagen in de bij hun inwonenden, wanneer dier middelen genoegzaam toereikten om nu en dan eenig geschenk van aanbelang te doen. - Ik verklaarde hem, op het ontvangen dezer kundschappe, dat hij nimmer in dit huis zou komen, dan alleen als gast. Ik had het geluk om iets te vernemen van eene andere Familie, waar een gezelschap, 't geen zonder opspraak was, gamenkwam. Ik wist, dat hij tegen dit huis niet kon hebben dat het te stijf en te somber was; betamelijke vrolijkheid was er aan de orde van den dag. Hier bezorgde ik mijn' Kweekeling.
Boven het geld, door zijnen Vader bestemd, zond ik hem een en andermaal een Briefje van vijf Ponden St.; dan desniettegenstaande trok hij zoo menigmaal op mij, dat ik in 't einde genoodzaakt was, betaling te weigeren. Geen volle twaalf maanden had hij daar gewoond, of ik had op nieuw het ongenoegen van te vernemen dat edward moest verhuizen, daar zijn laat t'huis komen en andere ongeregeldheden het onmogelijk maakten hem langer te huisvesten.
De buitensporigst hoogloopende rekeningen werden mij door verscheide winkeliers enz. ter hand gesteld; uit eene herberg onder andere een van negen - en - vijftig P. St. Ik ontdekte daarenboven, dat hij groote geneigdheid tot het spel had, en overhelde tot elke ondeugd, helaas! thans naar de mode. Ten dien tijde naar Londen te reizen, was mij volstrekt ondoenlijk, Ik schreef den Heer, bij wien hij op 't kantoor was, om edward een verblijf in een geschikt huis te bezorgen; dezen teffens verzoekende, hem tot eene andere levenswijze aan te manen, en over de tegenwoordig gehoudene te bestraffen.
Op mijn schrijven, over een zoo belangrijk onderwerp, kreeg ik van Mr. T. enkel ten antwoord, dat hij 't zelve aan mijn' jongen Vriend had laten lezen, die hem daarop verzekerde, dat hetgene ik ondeugden noemde, niets anders waren dan de kleine dwaasheden, der Jeugd zoo eigen. Hij voegde er nevens, dat hij, niets wetende ten laste van het Gezin, waar zijne andere Kantoorbedienden gewoon waren te eten, beschikking gemaakt had, dat edward daar zijne huisvesting zou nemen. Ten slot voegde hij er bij, dat de Jongeling zeer on zijne zaken paste, en hij geloofde dat ik tegen hem vooringenomen was door verscheide vertellingen, mij ten diens opzigte gedaan.
| |
| |
Dan het veelvuldig trekken op mij, en de veelvuldige rekeningen mij gezonden, waren zeker niet onder de opgevatte vooroordeelen te rangschikken, maar daadzaken. Het voldeed mij echter te vernemen dat hij op de zaken lette, en ik wilde zijne buitensporigheden aan de bedachtloosheid der Jeugd toeschrijven.
Een volgende brief van zijne hand berigtte mij zijne ongesteldheid. Ik schreef hem terstond, dat hij over zou komen, en ten mijnen huize beproeven, of de lucht van zijne geboorteplaats ook te zijner herstellinge zou dienen. - Hij kwam; dan hoe zeer was ik ontsteld op het gezigt van de verwoesting, door een losbandig leven in zijn gestel te wege gebragt! In stede van die mannelijke en rustige houding, waarmede hij het land verlaten had, en een gelaat, waarop de gezondheid gloeide, zag ik een vermagerd Jongeling, gebukt onder den last van zwakheid, met een aangezigt, 't geen op een doodshoofd geleek. Eene oorspronkelijk goede ligchaamsgesteltenis echter, gepaard met eene onthoudende levenswijze en het gebruik van gepaste geneesmiddelen, bewerkte in een half jaar zijne herstelling. Hij ging daarop weder naar dien verpestenden dampkring, waar ziekte en bederf op de jeugdige krachten azen!
Niet zelden heeft een ernstig ziekbedde eene heilzame genezing voor de ziel opgeleverd; en ik vleide mij met het denkbeeld, dat ook mijn edward de gezegende uitwerksels daarvan zou ondervinden. Ik onderhield hem over zijne vorige buitensporigheden met al de zachtheid eens medelijdenden Vaders, en, op verzekering van beterschappe, beloofde ik zijne schulden te zullen betalen.
Ijdele hoop! streelende, maar onvoldane verwachtingen, enkel ingeboezemd om des te erger bedrogen te worden! want op het oogenblik, dat hij naar het tooneel van buitensporigheid terug keerde, zette hij paal noch perk aan zijne verteringen. Van mij verworven hebbende, dat ik in de voldoening zijner schuldeischeren stemde, scheen hij zulks aan te merken als een vrijbrief om zich op nieuw en dieper in schulden te steken. In 't einde werd vermaaknemen en losbandig leven zijn éénig bedrijf. Herhaalde brieven van Mr. T. behelsden de bitterste klagten over edwards gedrag.
Schoon ik op een vrij verren afstand van Londen woon, ben ik nieuwsgierig wat daar omgaat, en vervoeg mij alle morgens in het koffijhuis, om het nieuws van den dag te vernemen. Omtrent een jaar nadat mijn kweekeling weder naar Londen vertrokken was, vatte ik een nieuwspapier op; mijne aandacht werd getrokken door eene Bekendmaking, waarin zijn Persoon op het allernaauwkeurigst beschreven was. De aandoening, welke mij op dat oogenblik beving, is onmogelijk te beschrijven, wanneer ik las, dat de aangeduide Persoon een valsch
| |
| |
Briefje op een Bankier, ter waarde van vijf honderd Ponden St., gemaakt had. - Ik verliet het koffijhuis in de grootste ontroerenisse, die gedacht, doch niet beschreven kan worden. Onmiddellijk nam ik een postchais op Londen, en snelde daar heen. Mijn oogmerk was, een aanbod te doen ter betalinge van de som, en wat meer gevorderd mogt worden, indien de ongelukkige edward de kans om te vlugten mogt bekomen hebben: maar al mijn pogen was vruchteloos: het vermoeden was zoo sterk, dat hij de aangeduide Persoon ware, dat men hem in hechtenis had genomen.
Op het oogenblik van het vernemen dezer tijding, wist ik, dat het onmogelijk ware, het lot, 't geen hem over 't hoofd hing, af te weren: ik besloot nogtans alles te beproeven, hoe weinig hoops mij toeflikkerde. Nooit zal ik vergeten de aandoeningen, welke mij bevingen, toen ik voor de deur der gevangenisse stond; met moeite stamelde ik zijn' naam uit; mijne kniën stietten tegen elkander; mijn oog verdonkerde, en mijn geheele gestel beefde. - Wanneer men hem mijn' naam bekend maakte, hoorde ik hem zeggen, dat hij van niemand kon of wilde gezien worden: dan ik was reeds tot de deur van zijne gevangenkamer doorgedrongen, en greep den ongelukkigen Jongeling in mijne bevende armen.
Een geweldige tranenvloed bragt eenige verligting toe aan de aandoeningen, door berouw en leedwezen ingeboezemd, wanneer hij, met een oogslag, die steeds in mijn geheugen zal geprent blijven, uitriep: ‘ô Gij, meer dan een Vader! Ach! mijn beste en dierbaarste Vriend!’ - ‘Hoe,’ voer hij voort, met zijne hand op zijn voorhoofd wrijvende, ‘hoe kon ik ooit verwacht hebben, u in eene zoo jammervolle plaats te zullen ontmoeten, na de wetten des lands geschonden, de hand des geregts getard, en het schandelijkst lot in den mond geloopen te hebben!’....
Het was toen te laat om eenigen heilzamen raad te herhalen. Ik zocht daarom de ontroerde zielsgesteltenisse te doen bedaren, echter niet door hem valsche vleijende voornitzigten te schilderen, of de minste hope van levensbehoud te schenken. ‘Indien mij vergiffenis wierd aangeboden,’ voerde hij mij te gemoete, toen ik hem verklaard had, dat deze niet te wachten was, ‘op dit oogenblik, ik verzeker u dat ik dezelve zou weigeren aan te nemen: want wat is het leven voor hem, die zijne eer verloren heeft? - Ik moet gewis laag en snood van nature geweest zijn, anderzins had ik nooit uwen trouwen raad verworpen, of doof geweest voor uwe herhaalde aanmaningen. Ik was geheel bedorven! - Nogtans, Mijnheer! heb ik oogenblikken van berouw gehad; vele zijn de uren, van mij in tranen doorgebragt; maar ik liet mij te ligt door uitjouwing daarover bewegen, door de zoodanigen, die zich mijne Vrienden noemden. Noch tot
| |
| |
drinken, noch tot spelen voelde ik immer eenige neiging; maar ik werd tot beiden vervoerd, door de begeerte om te doen gelijk andere jonge lieden van mijne jaren deden; en wanneer ik aanzienlijke sommen gelds verloren had, deed mij het verlangen om het te herwinnen, nieuwe en hagchelijke kansen wagen. De Fortuin scheen vermaak te scheppen om van mij een slagtoffer te maken: want ik verloor meest altijd; en daar ik mij buiten staat bevond om altoos stipt te betalen, was niet alleen mijne beurs ledig, maar ik verloor mijn crediet. Aan zeker Heer, in het westeinde van de Stad, was ik ten laatste vijfhonderd Guinjes schuldig. Hij vorderde dezelve op de dringendste wijze; en, op het heilloos oogenblik van gekwetste eer, gaf ik hem het valsche Bankbriefje. - - Op het oogenblik dat ik dezen verhaasten en slechten stap gedaan had, voelde ik al het snoode dezes bedrijfs, schreef u een' Brief, mijn geval ten volle vermeldende, en meende mij toen weg te maken. In de verbijstering, waarin ik was om te ontvlugten, vergat ik dien Brief op den post te geven; zoodat ik, in spijt mijner voorzorge, door de beschikking der Voorzienigheid, mij blootgesteld vind aan de verdiende straffe. - Ik heb, Mijnheer! thans niets anders te doen, dan u te verzoeken, dat gij voor mij uwe gebeden opzendt tot dat genâvol Wezen, wiens gunstbetooningen ik zoo dikwijls misbruikt, doch 't welk ik, te midden van alle de ondeugden, waartoe kwade voorbeelden mij vervoerden, steeds geëerbiedigd heb!’
Dit zeggende, bezweek zijne stem; hij borst weder in een tranenvloed uit; de mijne vloeiden niet minder, schoon het mij voldeed, hem in die gemoedsgesteltenisse te vinden. - -
Eindelijk naderde de dag, op welken zijne ellenden een einde stonden te nemen, en hij zijn leven zou opofferen aan de Wetten door hem overtreden, wanneer de Geregtigheid voldoening zou ontvangen voor de misdaad, en Medelijden het altaar met tranen zou besproeijen!
Ik had herhaalde teugen gedronken uit den beker der droefenisse, - Kinderen, die ik beminde, verloren, eene Echtgenoote, die ik aanbad, was mij ontrukt; ik had den Vriend mijner jeugd, den Vader van den ongelukkigen edward, in 't best zijns levens ten grave begeleid! - Deze waren zware beproevingen voor een zeer aandoenlijk hart; doch zij waren ligt, in vergelijking met hetgene ik toen gevoelde. Maar er is eene soort van smerten, die zoo verre alle uitdrukking tarten, dat het een bewijs van zwakheid is, de beschrijving daarvan te ondernemen. Dit was mijn geval, op dien heilloozen morgen, wanneer ik den Zoon van den man, dien ik hoogst geacht en meest bemind had, de strafplaats zag optreden, omringd door een ongevoeligen hoop volks, welks
| |
| |
geschreeuw het gevoel van schande scheen te verdubbelen! - Hier laat ik het gordijn vallen voor de ontknooping dezer gebeurtenisse, die zelfs, na het verloop van tijd, mijn hart ten diepste wondt. - Dan, mogt de Geschiedenis van den ongelukkigen edward een schouwspiegel wezen voor de dikwijls onbedachte en buitensporige Jeugd! |
|