Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 309]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Gemengelde waarnemingen, over den staat en de lotgevallen der schoone sexe.(Ontleend uit g. gregory's Essays, Historical and Moral.)
Daar zijn zekere onderwerpen, over welke het bijkans onmogelijk is te handelen, zonder zich aan berisping bloot te stellen, of geraaktheid gaande te maken. Een Schrijver, die, in de tegenwoordige galante en hoogst beschaafde Eeuwe, de minderheid der Vrouwelijke Sexe in zielsbekwaamheden beweerde, zou door de eene partij aangezien worden als een voorspraak van tirannij en een slaaf des vooroordeels, - terwijl, aan den anderen kant, de vrouw-behagende dolende ridder, die de gelijkheid der Sexen ten aanziene van verstandsvermogens beweert, bezwaarlijk den naam zal ontgaan van een verrader zijner partije, die trouweloos zijn post verlaat, en met den vijand heult en strijdt. In zulk eene gesteltenis der dingen zal het althans veiligst wezen, zich te vergenoegen met alleen een vermelder van daadzaken te wezen; de onderscheidene Partijen toe te staan, elk voor de zijne te pleiten, door hetgene van wederzijden wordt aangevoerd bij te brengen; geen aanstoot te geven door vijandelijkheid, en geen wansmaak te verwekken door gezagsaanmatiging. De zoodanigen, die zich aankanten tegen den natuurlijken voorrang der Mannen, slaan, met veel reden, het oog op de groote voordeelen, welke dezen genieten, door opvoeding en aankweeking. De verstandelijke vermogens der Mannen, merken zij op, worden, zoo ras zij daarvoor vatbaar zijn, tot werkzaamheid opgewekt. Vroeg worden zij in de talen onderwezen, in de noodzakelijkheid om te moeten denken; gebragt; alle de | |
[pagina 310]
| |
schatten der oude Letterkunde worden voor hun opengelegd, onder al het voordeel van bekwame Onderwijzers en den ommegang met Geleerden. De Vrouwen zijn goeddeels verstoken van deze middelen tot verstandsbeschaving; zij hebben geene waardigheden, geene belooningen op 't ooge, welke haar aanmoedigen, om zich op de Letteren toe te leggen; zij hebben zelfs zekere mate van bedilzucht en belaching te overwinnen, wanneer zij zich in eenig vak van wetenschap oefenen; weinige van de verhevener gedeelten der Letteren staan haar open; en van de Wiskunde, zonder welke sommigen beweren dat het onmogelijk is groote vorderingen in de Redeneerkunde te maken, zijn zij geheel uitgesloten. Aan den anderen kant hebben de voorstanders van de Mannelijke Sexe gewoonte en voorbeeld tot bepleiters hunner zake; en valt het niet gemakkelijk, de reden op te geven, waarom alle edeler verstandsbezigheden door de Mannen bij uitsluiting tot zich genomen zijn, dan op de veronderstelling van eenige oorspronkelijke en aangeborene meerderheid, welke hun in staat stelde om die voordeelen zich toe te eigenen en alleen te bezitten. De waarheid der zake is, dat de Voorzienigheid, misschien om de goede orde in de Maatschappij te bevorderen, aan eene der beide Sexen eene meerderheid heeft toegeschikt. Dan men mag hier op antwoorden, dat deze meerderheid alleen bestaat in ligchaamssterkte, eene rustiger houding, en een zeker zelfvertrouwen, de eigenaardige uitwerksels dier begaafdheden. De onderworpen staat der Vrouwelijke Sexe, welke het gevolg is van der Mannen meerdere kracht, grijpt stand in de onbeschaafdste eeuwen, wanneer verstandelijke vordering noch geacht, noch gezocht wordt; en de strengheid van der Vrouwen slavernij wordt alleen verminderd, wanneer het menschdom groote schreden gevorderd is in kennis en beschaafdheid. Tot een zeker tijdperk der zamenlevinge zijn de Vrouwen den Mannen verre vooruit in alle verstandelijke vorderingen. De Vrouwen, bij eenige Amerikaansche stammen. zijn de eenige geschiedenis- en geflachtkundigen; de eenige, die eene eenigzins geregelde taal bezitten. Op de Zuidzee-Eilanden, worden wij onderrigt, zijn de Vrouwen meer genegen tot navolging, vaardiger in de eigenschappen en betrekkingen der dingen op te mer- | |
[pagina 311]
| |
ken, en bezitten een vaster geheugenisse, dan de MannenGa naar voetnoot(*). Onverschilligheid ten aanziene van de schoone Sexe kenmerkt in 't bijzonder den eersten trap der zamenlevingeGa naar voetnoot(†). De driften werken alsdan flaauw, en de behoeften der nature worden met zoo veel moeite voldaan, dat de Mannen weinig denkbeeld van vermaak hebben, dan voor zoo verre de onmiddellijke voldoening aan den honger betreft. Deze Volken staan daarom gereedelijk hunne Vrouwen af aan de lustvoldoening eens Vreemdelings, die doorgaans de Vrouwen hooger acht dan zij, en die, huns oordeels, de verpligting rijkelijk vergoedt, door eene beuzeling ten geschenke te geven. In eenen staat, zoo vernederend en vreugdeloos, zijn de geesten der Vrouwen, naar evenredigheid, diep nedergedrukt. Er zijn geene sporen zelfs van die drift, door welke zij zich naderhand zoo bijzonder onderscheiden: want er is geen voorwerp om de aandacht tot opschik te bepalen, dewijl zij noch wenschen, noch hopen te behagen. In dien staat der zamenlevinge, wanneer magt algemeen misnomen wordt voor regt, is het eigenaardig te veronderstellen, dat alles, wat van waarde schijnt, door de sterkste partij wordt toegeëigend. Zoo ras de Vrouwelijke Sexe bevonden wordt wezenlijk tot de geneugten des levens te behooren, of daartoe bevorderlijk te zijn, denken de zoodanigen, die de magt over haar hebben, voornamelijk, hoe zij zich daarmede zullen kunnen bevoordeelen. De Vrouwen maken een zeer aanmerkelijk Artikel van Handel uit in vele deelen des aard kloots; en in de nieuw ontdekte streken van het Westerhalfrond verhuren de Vaders en de naaste Bloedverwanten de gunsten der VrouwenGa naar voetnoot(‡). Kuischheid is geene deugd in de ongehuwde Vrouwen bij barbaarsche Volken; zulk een denkbeeld zou onbestaanbaar wezen met het voordeel, 't geen een Vader verwacht van zijne Kinderen te zullen trekken; maar zoo ras eene Vrouwe het eigendom wordt van eenen Echtgenoot, verwacht hij, ingevolge daarvan, een uitsluitend regt op hare bekoor- | |
[pagina 312]
| |
lijkheden te bezitten. De maagdom was bij de vroegere Inwoners van Thracie in geene hoogachting; maar de Vrouwen, die zij even als andere waren gekocht hadden, werden zorgvuldig bewaaktGa naar voetnoot(*). Het gedrag der ongetrouwde Vrouwen op Otaheite is in den hoogsten graad ongebonden; doch dat der getrouwde is regtstreeks het tegendeelGa naar voetnoot(†). De Lydische Vrouwen maakten haar fortuin door zich veil te stellenGa naar voetnoot(‡). En wij hebben grond om te gelooven, dat zulks in Egypte verre was van gelaakt te worden. Overspel was een misdrijf, zoo zeldzaam onder de Germanen, als de straffe van 't zelve gestreng. Het schuldige Wijf werd, na het afsnijden van heur hair als een teeken van schande, uit de hut des door haar beleedigden Mans gedreven, en in het bijzijn der bloedverwanten, naakt uitgekleed, van haar' Man door geheel het dorp gevolgd, en met onaflatende gestrengheid geslagenGa naar voetnoot(§). Herodotus verhaalt ons een hoogst zeldzaam en treffend voorbeeld van kuischheid. Candaules, Koning van Lydia, was dermate op zijne Echtgenoote verslingerd, dat zijne trotsheid geene voldoening vond, als hare schoonheid alleen door hem gezien en gekend wierd. Onder de Hovelingen van candaules bevond zich zekere gyges, dien hij zeer beminde, en op wien hij het onbeperktst vertrouwen stelde. In een hunner afzonderlijke gesprekken roemde hij naar gewoonte op de schoonheid zijner Echtgenoote, en beweerde dat gyges geen volkomen denkbeeld kon hebben van hare schoonheid, dewijl er altoos zoo veel voor hem door de kleeding bedekt bleef. Om zijn' Vriend van de waarheid dezes gezegdens te overtuigen, stond hij er op, dat deze met eigene oogen zich des zou verzekeren, door zich in de kamer te versteken, waar zijne Vrouwe zich uitkleedde om naar bedde te gaan. Vergeefs deed gyges de sterkste betuigingen tegen dit voorstel zijns Heeren; te vergeefs stelde hij hem de mogelijkheid der ontdekkinge voor, alsmede den eerbied, welke men der vrouwelijke zedigheid verschuldigd was. De hoogbegunstigde Hoveling werd door den Koning gebragt tot de schuil- | |
[pagina 313]
| |
plaats, en zag van daar in gerustheid en op zijn gemak de ontbloote schoonheden der Koninginne. Nogtans ontging hij in het henengaan de ontdekking der Vorstinne niet, die terstond veronderstelde dat dit bedrijf van haren Man oorspronkelijk was; doch zij maakte geen gerucht altoos, noch gaf door eenig teeken hare verontwaardiging te kennen. - 's Anderendaags ontving gyces eene boodschap om bij de Koningin te komen. Niets vermoedende van den aard dezes bezoeks, gehoorzaamde hij terstond. De Koningin gaf hem met weinige woorden te verstaan, waarom zij hem ontboden had, en besloot met hem de keuze te geven, óf candaules te dooden, en haar en het Rijk te bezitten, óf zelf te sterven. ‘De Man,’ sprak zij, ‘die mij verraadde en ten toon stelde, moet sneven, of gij, die getuige geweest zijt van mijne oneere.’ - Ontsteld en verbaasd over de stoutheid van dien voorslag, poogde gyges, op allerlei wijze, den toorn der Vorstinne te doen bedaren; doch zij had haar plan zoo vast en onherroepelijk genomen, dat alle de voorstellen van gyges niets vermogten. Zij gaf hem, in 't einde, te verstaan, dat al zijn weigeren niets beteekende, en dat hij, daarin volhardende, geene hoop moest scheppen van te zullen ontkomen. Zucht tot zelfbehoud deed gyges inwilligen. Hij bragt zijnen Koning om 't leven, aanvaardde diens Rijk en de hand der KoninginneGa naar voetnoot(*). De dienstbaarheid en vernedering der Vrouwelijke Sexe bij barbaarsche Volken is zoo verregaande, dat de Huwelijksplegtigheden van vele enkel bestaan in uitdrukkingen en daden, die eene geheele onderwerping en slaafsche afhankelijkheid der Vrouwen en het volstrektst oppergezag van den Man aanduidenGa naar voetnoot(†). In Nieuw-Zeeland, schrijft forster, zagen wij dikwijls kleine Jongens hunne Moeders slaan, terwijl de Vaders er bij stonden, en niet wilden gedoogen, dat de Moeders de Kinderen bestraffenGa naar voetnoot(‡). De Vrouwen zijn, bij barbaarsche Volken, de | |
[pagina 314]
| |
eenige, die werken, terwijl de Mannen zich geheel overgeven aan gedurig opeenvolgende daden van dwingelandij en luiheidGa naar voetnoot(*). Deze algemeene beschrijving van den toestand der Vrouwen, in die vroegste tijdperken der Maatschappije, heeft, men moet het bekennen, hare uitzonderingen. Ter eere van isis, die Koningin van Egypte geweest was, werden aan de Vrouwen van dat Land vele voordeelen geschonken, en zelfs was de Vrouw met eene zekere mate van gezag over haren Man bekleedGa naar voetnoot(†). Herodotus verzekert ons, dat de Vrouwen allen bedrijf buiten 's huis waarnamen, terwijl de Mannen in huis zaten te weeven; de Mannen droegen de lasten op hunne hoofden, de Vrouwen op hare schouders; van de Mannen vorderde men niet, dat zij voor hunne Onders zorgden, dit kwam de Vrouwen toe; in 't kort, zij schenen den staat en de gewoonten der Sexen verwisseld te hebbenGa naar voetnoot(‡). De Lycianen ontleenden de namen van hunne Moeders, en rekenden van dezelve hunne geslachten in de Vrouwelijke linie. Vrijgeborene Vrouwen, Slaven of Vreemdelingen trouwende, genoten de Afstammelingen de voorregten van Burgers; doch dit was het geval niet, wanneer een Man bij dit Volk eene Bijzit of eene Vrouw van een ander Volk trouwdeGa naar voetnoot(§). Zoodanige voorbeelden kan ik echter niet nalaten voor grootendeels toevallig te houden, en als den gelukkigen uitslag van zonderlinge deugden en groote hoedanigheden van bijzondere Vrouwen; zij schijnen regtstreeks | |
[pagina 315]
| |
aan te loopen tegen den gewonen loop der dingen. Tacitus vermeldt het als een buitengemeen voorbeeld van verbastering, zelfs beneden een Slavenvolk, dat een der Germanische Stammen beheerscht werd door eene VrouweGa naar voetnoot(*). Die omstandigheid was nogtans niet zonderling, daar de oude Geschiedenis van Brittanje, op 't gezag van dien zelfden Schrijver, des getuigenis draagt. Cartismanuda en boadicea, 't is waar, verschenen niet voor dat de Britten eenige vordering in beschaafdheid gemaakt hadden, en zij schijnen veeleer opgeroepen geweest te zijn door haren ongemeenen geest en bekwaamheden, en de verzwarende onregtvaardigheid en wreedheid der Romeinen, dan door de gewoonte of tijdsomstandighedenGa naar voetnoot(†). - Een hedendaagsch Reiziger vond een der Amerikaansche Volken door eene Koningin beheerscht, die zij met het diepst ontzag bejegenden. Dezelfde Schrijver brengt andere voorbeelden bij van erfelijke eerbetooningen, onder de Indiaansche Volken, aan eenige der Vrouwelijke Sexe toegebragt, van wege groote en heldhaftige bedrijvenGa naar voetnoot(‡). De opgemelde daadzaken verschaffen ons eene oplossing van eenige verschijnselen in de zedelijke wereld, waarvan ik mij niet herinner eene voldoende oplossing gelezen te hebben. - Kuischheid is ongetwijfeld eene hoog schatbare en alleraanprijzenswaardigste deugd. Doch waarom zou deze wezenlijk behooren tot de eene Sexe, en niet tot de andere? Ik begrijp, dat deze ingebeelde eigendommelijkheid op de Vrouwelijke Sexe, welke gevorderd wordt bij onbeschaafde Volken op de beginsels van een regt door geweld en bezitneming, bevonden zal worden de grondslag te zijn van dat volstrekt en niet wederkeerend regt en gezag, 't welk de Echtgenoot zich aanmatigt over de persoon en de genegenheid der Vrouwe. Het beschaafd en redelijk gedeelte des menschelijken geslachts heeft een volkomener denkbeeld van Huwelijksgenegenheid, gegrond op de onderlingheid en eenigheid der Liefde; doch bij het gemeen is | |
[pagina 316]
| |
het regt van eigendom nog het heerschend denkbeeld. - Wanneer men de Vrouwelijke Sexe aanmerkt als een Artikel van Koophandel, wordt dezelve desgelijks een voorwerp van roof; en vele der Oorlogen onder de oude Volken namen den oorsprong uit strooperijen, aangevangen om Vrouwen weg te voeren. In de Huwelijksplegtigheden van vele Volken heeft iets, dat naar geweldige wegvoering zweemt, plaats, bij het nemen van de Bruid. Veelwijverij is een noodwendig gevolg van dezen ingebeelden eigendom. In den eersten trap der Maatschappije, wanneer de liefdedrift niet geweldig is, en niet ligt wordt opgewekt, heeft geene Veelwijverij plaats; deze greep stand in volgende eeuwen, en is het gevolg van het onbegrensd verlangen om de middelen van geluk opeen te hoopen. Gelijk de Gierigheid der Ouderen de slavernij der Vrouwelijke Sexe begon, zoo heeft de Liefde der Ouderen het eerst de slavernij der Vrouwelijke Sexe, in dit zoo wel als in andere opzigten, verminderd. Ouders, die hunne Dochters zeer lief hadden, verlangden ernstig, dezelve gelukkig geplaatst te zien; en, genoegzame middelen hebbende, gaven zij hunne Dochters misschien ten huwelijk aan Mannen van minderen rang, die zij in zekere soort van onderdanigheid konden houden; of zij gingen verdragen aan met rijke Echtgenooten. Naardemaal de Veelwijverij eene onregtvaardige en tirannische handeling is, zal dezelve misschien verminderd worden door den geest der vrijheid, welke zich doorgaans opdoet, wanneer de menschen eenige vordering in beschaafdheid gemaakt hebben: dan derzelver geheele vernietiging kan alleen het gevolg wezen van het verkondigen en omhelzen der Evangelieleere. Schoon de slaafsche onderwerping der Vrouwelijke Sexe in barbaarsche eeuwen begon, en schoon, als het menschdom vordert in verstandsbeschaving, die onderscheidingen, welke alleen steunen op ligchaamskracht, van minder aanbelangs zijn, is het noch waarschijnlijk, noch natuurlijk, dat zij immer geheel en al zullen afgeschaft worden. PlatoGa naar voetnoot(*), 't is waar, en andere voorstanders van de gelijkheid des Menschelijken Geslachts, hebben beweerd, dat de Vrouwelijke Sexe zon- | |
[pagina 317]
| |
der onderscheid moest deelen in alle de vakken van bezigheid der Mannen; dat zij Legers moest aanvoeren, en in den Raad zitting hebben. Ik denk, nogtans, dat de goede orde der Maatschappije beter bewaard blijve, door aan elke Sexe een eigen kring van werkzaamheid te geven; en kan ik de huisselijke pligten niet als min gewigtig of min vereerend aanzien, dan de meer werkzame bezigheden op het groot tooneel des levens. Zelfs tot de regeling der Gezinnen, een zoo wezenlijk stuk tot de orde en rust des levens, behoort eene eenheid van bestuur, en dat eene gezagvoerende stem met voegelijkheid worde toegekend aan een der Leden. Wanneer het te doen is om de algemeene belangen, behoort aan de gevoelens des Mans eene mate van ontzag en gehoorzaamheid toegekend te worden: dan zulks kan nimmer die soort van overweldigende aanmatiging billijken, welke aanloopt tegen het persoonlijk geluk der Huisvrouwe. Geene wet van god of Menschen kan ons geregtigen om een Medeschepsel ongelukkig te maken. Van alle Dwingelanden is de verschrikkelijkste en vervloekenswaardigste een Huisselijke Dwingeland. De openbare Tiran strekt zijne wreedheden alleen uit tot zijne vijanden, of die hij voor vijanden houdt; de Huisselijke Tiran plaagt, met eene kwaadaardigheid, die alleen in den Mensch vallen kan, het zachtaardig en onbeleedigend schepsel, dat hem eerten, om zoo te spreken, aanbidt, welks geluk dikwijls van zijnen begunstigenden lach afhangt. De woede van eenen nero, van een' domitiaan, is van een oogenblikkelijken aard, en wordt doorgaans voldaan met het leven des gehaten voorwerps; maar de Huisselijke Dwingeland zet zijne wreedheid bij aanhoudendheid voort, doet zijn slagtoffer een langzamen dood aan, en vernieuwt, even als de Gier van prometheus, die helsche taak van dag tot dag. In den tegenwoordigen staat der zamenlevinge zie ik geen middel, waardoor de schoone Sexe, op eenen redelijken grond, hope kan scheppen om de rampen van Huisselijke Dwingelandij te ontgaan, dan door eene zeer groote mate van omzigtigheid en behoedzaamheid ten aanziene van den Man, in wiens handen zij het aanstaande geluk haars levens waagt te betrouwen. Zonder mij te vermeten, een stelsel, tot haar geluk dienstig, in eene zaak van zoo veel aanbelangs, op te maken, | |
[pagina 318]
| |
zal een weinig Karakterkunde kunnen dienen, om onvoegelijke Echtverbindtenissen te weren, en ik wil zulks niet achterhouden. Indien, bij eenige gelegenheid, de zeden, zoo wel als de geaardheid van de Partij, met welke eene verbindtenis zal aangegaan worden, gezette aandacht verdienen, het is dan, wanneer ons geheel tijdelijk geluk en 't genoegen onzes levens daarvan afhangt. Geen algemeene grondregel heeft meer nadeels berokkend aan Vrouwelijk geluk, dan ‘dat een bekeerde Ligtmis den besten Echtgenoot maakt.’ In elk geval, 't geen onder mijne waarneming gekomen is, heeft juist het tegendeel plaats gegrepen. Indien de grondregel waarheid behelsde, is het verre van zeker, dat het Huwelijk die bekeering zal te wege brengen. De hoogmoed van een verliefd Meisje moge haar de verbeelding doen vormen, dat hare beminnelijke hoedanigheden eene levenshervorming zullen uitwerken: maar de ondervinding leert ons, dat de hervorming dieper moet gaan, dan het enkel oogenblikkelijk uitwerksel van eene hevig ontvlamde drift; zij moet zich uitstrekken tot het zedelijk beginsel, tot de geheele wijze van denken. Een Ligtmis is slechts eene andere benaming voor een zinnelijk Mensch, en dit karakter sluit zelfzoekendheid in; hij heeft geleerd de grootste belangen van anderen aan de voldoening van zijn persoonlijk genoegen op te offeren; en er is meer dan ééne wijze om te spelen met het geluk zijner medeschepselen. - Verder: de Ligtmis heest zich een laag denkbeeld van de schoone Sexe gevormd, door alleen met het slechtste gedeelte van dezelve te verkeeren; en wij weten, dat Huwelijks-dwingelandij doorgaans den oorsprong ontleent uit een verachtelijk denkbeeld, van de Vrouwelijke Sexe gevormd. - Eindelijk, door een' Ligtmis te trouwen, loopt men vele kansen tegen ééne, om een Dronkaard te trouwen; en Dronkenschap is misschien de éénige ondeugd, van welke men zich nooit bekeert. Ik mag hier bijvoegen, dat, zonder eenig denkbeeld van Godsdienst, Zedelijkheid slechts een onzekeren grondsteun heeft - en van welken Ligtmis kan men verwachten, dat hij eerbied voor den Godsdienst hebbe! Ik zou echter niet willen, dat de jeugdige Sexe in een ander uiterste viel, en, om een' beginselloozen Ligtmis te ontgaan, zich in de armen wierp van een' bijgeloovi- | |
[pagina 319]
| |
gen Femelaar. Godsdienstige dweeperij heeft eene eigenaardige strekking om iemands geaardheid te verbitteren. De krankhoofdige geestdrijverij ontleent hare Zedekunde niet uit de billijke en zachtaardige voorschriften van het Evangelie, maar uit de strenge en dwingende instellingen der Joodsche wet. Eenige omzigtigheid zal er ook vereischt worden in zich te verbinden aan een' Man, wiens levensomstandigheden hem verpligten om veel ommegangs te hebben met het onbeschaafd en zedelijk-slechtst gedeelte der Maatschappije; of wiens Levensstand en Beroep aanleiding geven om zich hooge gevoelens te vormen van onderdanigheid en blinde gehoorzaamheid. Vriendelijkheid is ongetwijfeld eene uitnemende hoedanigheid in eenen Echtgenoot; maar die nietsbeduidende vrolijkheid, die altoos grimlagchende en gedienstige beleefdheid, is veelal meer het uitwerksel van dwaasheid of gemaaktheid, dan van eene wezenlijk goede inborst. Het gebeurt zeldzaam, dat een Man van zulk een' stempel zich verwaardige om t'huis zijne Vrouw op die vriendelijke wijze te bejegenen: zijne vrolijke aardigheden bewaart hij voor zijne Vrienden elders; gemelijke luimen en iets bijtends moge hij binnen eigen deur uitstorten. Ik heb gezegd, hoe het mij voorkwam tot het geluk en de goede orde der Maatschappije niet wezenlijk te behooren, dat alle posten en bedieningen door personen van beide de Sexen zouden bekleed worden; doch dit sluit niet in, dat volslagene onkunde het deel der Vrouwen moet wezen. Zijn de Vrouwen niet geschikt om Legers aan tevoeren, om in den Raad te spreken, zij zijn echter zedelijk werkende wezens, en hebben eene rol te spelen op het openlijk tooneel des levens, als redelijke schepselen. Het is geen noodzakelijk gevolg, dat geleerdheid Pedanten of Schoolvossen make van allen, die zich daaraan overgeven. Pedanterij is doorgaans de gezellinne van weinige en oppervlakkige bekwaamheden, niet van ware en gezonde kundigheid. Worden geleerde Vrouwen somtijds met regt beschuldigd van Pedanterij en trotsheid, zulks ontstaat enkel uit de zeldzaamheid, en dat zij zich zoo zeer verheven voelen in den kring, waarin zij zich moeten bewegen; doch waren de kundigheden algemeener onder het Vrouwelijk Geslacht verspreid, ik houd mij verzekerd zij zouden minder van Pedanterij beschuldigd worden. Een der treffelijkste | |
[pagina 320]
| |
zedekundige Schrijveren van dezen tijd merkt op, ‘dat het de kleine staatkunde is van zwakke, snoode, en kwaden toeleg bedoelende Mannen, laag van de Vrouwelijke Sexe te spreken, en dezelve af te malen als niet in staat om waarlijk uit te munten in deugd of iets wezenlijks. Gemakkelijk valt het,’ voegt hij er nevens, ‘te doorgronden, wat zij daarmede bedoelen. Zelfs Schrijvers van naam onder die slechten hebben getracht de laagstelling der schoone Sexe te bevestigenGa naar voetnoot(*).’ Er is naauwelijks eene bewijsreden ten voordeele eener verstandige Opvoeding voor onze Sexe, die niet met gelijke of met meerder krachts voor de Vrouwelijke spreekt. Eene goede Opvoeding van dien aard zal de Vrouwen menigmaal in staat stellen, om de ongelegenheden, dikwijls aan het huisselijk leven vast, te vermijden, althans het dragen daarvan gemakkelijker te maken. Deze doet de Vrouwen hoogst begeerlijke voorwerpen worden bij Mannen van verstand, die zich althans eene grootere mate van huisselijk geluk mogen beloven uit eene echtverbindtenis aan de zoodanige, dan aan eene onkundige. Deze stelt haar in staat om keurig te zijn, zoo in de keuze van boeken als van gezelschap. Zij worden daardoor betere raadgeefsters, betere moeders, betere leden der zamenlevinge. Zij vinden zich daardoor buiten de noodzakelijkheid, om, tot tijdverdrijf, de toevlugt te nemen tot beuzelachtige, en misschien uitspanningen van eene erger soort. Dit stuk is van aangelegenheid, dewijl ik niet kan nalaten te denken, dat veel, zeer veel van de slechtheid dezer Eeuwe aan de verwaarloozing van de Opvoeding der Vrouwen moet worden toegeschreven. Dan elke Vrouw behoeft zoodanig eene Opvoeding niet te ontvangen; dit is ook voor ieder' Man niet noodig. Maar welk eene mogelijke reden kan er uitgedacht worden, waarom Vrouwen in eenigzins hooger levensstand tijd en middelen zouden verwaarloozen om denkende wezens te worden? Voor mij, ik beken te wenschen, Kweekscholen opgerigt te zien voor de Geleerdheid der Vrouwen. Indien vele onzer hedendaagsche Kost- en Kweekscholen veel berispings verdienen, als oefenplaatsen van dwaasheid en ondeugd, het is omdat er niets geleerd wordt, dan 't geen beuzelachtig of zelfs schadelijk is. | |
[pagina 321]
| |
Men zegge niet, dat Letterkunde, te veel, op eene schadelijke wijze, zal invloeijen op de volvoering der huisselijke pligten en de zorg voor het gezin. - Dan zijn deze thans dadelijk de voorwerpen van Vrouwelijke Opvoeding? Nemen niet de beuzelachtigste en alleen tot opschik strekkende zaken de aandacht der vroegste jaren in? Muzijk, - 't zij de Natuur haar met gaven en smaak daarvoor bedeeld hebbe of niet, schoon zij er naderhand weinig gebruik van maken, op zijn best om een uur van verveling te ontgaan, - wordt nimmer overgeslagen; maar de Vrouwen bekend te maken met de Geschiedenis van haar eigen Geslacht, de natuur en de gronden der gezellige Pligten, of het schoone en nuttige der Zedekunde, rekent men van geen aanbelang. - De jaren, welke dikwijls verspild worden in het aanleeren van noodelooze naaldwerken, zouden kunnen dienen om haar kennis te doen krijgen van de Natuur en de Natuurlijke Historie, van oneindigen dienst om algemeen-heerschende en schadelijke vooroordeelen te verbannen. - Vele moeite en kosten besteedt men om de Jongedochters een weinig slecht Fransch te leeren praten; haar smaak wordt verbasterd, en haar hart bedorven, door de beuzelpraat van oppervlakkige buitenlanders; terwijl zij verzuimen de Schrijvers in hare eigene taal te raadplegen, om bondige kennis op te doen. - Met één woord, laat alles, wat nuttig is, geleerd; laat elke tak van hedendaagsche Opvoeding, welke nutteloos is, afgeknot worden; en het lijdt geen twijfel, of het geheele Opvoedingsstelsel zal eene groote verandering ondergaan. |
|