Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelwerk, tot fraaije letteren, kunsten en wetenschappen, betrekkelijk.Kosmologische gedachten, betreffende de vermeerdering en vermindering van de hoeveelheid der stoffe van de wereldbollen. Door Dr. E.F.T. Chladni.(Vervolg van bl. 234.)
II. Er kunnen, bij een Wereldbol, ook deelen, als vaste klompen, bij komen, en ook van denzelven afgaan. - Als op een Wereldbol, door eene uitbarsting, een klomp zoo sterk in de hoogte geworpen wordt, dat de kracht, welke den klomp van den Bol naar buiten drijft, in elk punt van zijnen weg sterker werkt dan de aantrekkingskracht, zal dezelve niet wederom op den Bol terug vallen, maar in de rigting, in welke hij geworpen werd, zoo lang door het oneindig Ruim voortgaan, tot dat hij, als bij toeval, eenen anderen Wereldbol nabij komt, door wiens aantrekking de beweging van den klomp zoodanig veranderd kan worden, dat hij nu, naar mate van de rigting, van de snelheid en van de aantrekking, of in eene in zich zelve niet terugkeerende kromme lijn verder voortgaat, of zich, in 't vervolg, in eene meer- of mindere uitmiddelpuntige Ellips om den aantrekkenden Bol beweegt, of op denzelven neervalt. - Op onze Aarde is de kracht der Vulkanen, voor zoo veel wij die kennen, in verre na niet toereikende, om klompen zoo hoog op te werpen, dat zij buiten de aantrekking der Aarde kunnen komen, en, zonder wederom neer te vallen, in het Ruim blijven voortgaan; doch op de Maan is daartoe eene veel geringer kracht noodig, deels omdat de aantrekkingskracht der Maan, welke omtrent als 1 tot 5, 3 tot die van de Aarde staat, veel minder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
isGa naar voetnoot(*), en deels wegens den minderen weerstand van den zoo dunnen Maans-dampkring: die kracht zou wel naauwelijks grooter dan die van onze Vulkanen behoeven te zijn, en een ligchaam met eene snelheid van omtrent 8000 voeten in de eerste secunde moeten kunnen voortdrijvenGa naar voetnoot(†). Dat de oppervlakte der Maan grootendeels door vul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kanische uitbarstingen gevormd is, kan duidelijk gezien worden, (zelfs toont dit eene slechts vlugtige beschouwing der afbeeldingen van de Maans-oppervlakte, in de Selenotopographische Fragmenten van den Heer schröter;) gelijk dan ook nog in latere tijden meermalen lichtverschijningen en nieuw ontstane Kraters op de Maan zijn waargenomen. Thans is mijn gevoelen, dat de van een vurig Luchtverschijnsel verzelde IJzer- en Steenklompen, welke zoo dikwijls op onze Aarde neervielen, niets anders dan uitwerpsels der Vulkanen van de Maan zijn; en het is mij genoeg, in mijne Verhandeling over den oorsprong des door pallas ontdekten IJzerklomps, in dezen tijd, de eerste gezegd te hebben, 1) dat de voorhanden zijnde verhalen van zulke neervallingen geene verdichtselen, maar werkelijke waarnemingen van natuurverschijnselen waren; 2) dat deze klompen van buiten tot ons komen, en geenszins opwerpselen zijn van de oppervlakte der Aarde naar de hoogte, die weer neervallen; dat zij ook niet door een zamenloop van deelen in onzen dampkring ontstaan. Het zou wel kunnen zijn, dat die Maan-vulkanen, welke ons nu en dan eenige uitwerpselen toezenden, zich op de naar ons toegekeerde helft der Maan, aan de zijde, welke wij westwaarts zien, en die van de rigting, naar welke zich de Maan beweegt, is afgekeerd, bevinden; waardoor dan de centerschuwende kracht door de kracht der uitwerping grootendeels zoude vernietigd worden. Dewijl de neergevallen klompen in hunne bestanddeelen zoo veel overeenkomst hebben, en alle, met uitzondering van de door balduin, in de Miscell. Nat. Curios. 1677. App. pag. 247. onderzochte, indien men hierop kan vertrouwen, (zie gilbert, Ann. XV: 314) uit ijzer met nickel verbondenGa naar voetnoot(*), of uit een mengsel van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metalen met keiaarde en bitter-aarde, met eenige zwavel, en somtijds ook wat kalkaarde, bestaan, mag men vermoeden, of, dat verscheide Maangewesten onderling in hunne bestanddeelen overeenkomen (hetwelk eenigzins waarschijnlijk wordt, doordien de gemiddelde digtheid der gevallen klompen met de digtheid van het ligchaam der Maan tamelijk overeenkomt), of, dat de tot ons gekomen uitwerpselen slechts van eenen, of van weinige, digt bij elkander gelegen Vulkanen voortkomen; andere Vulkanen mogen wel misschien geen kracht genoeg hebben, om uitwerpfelen buiten de werking van de aantrekkingskracht der Maan te brengen, of dezelven in zulke rigtingen voortstuwen, dat zij geheel en al naar buiten in het Ruim voortgaan; vele klompen kunnen ook door de aantrekkingskracht der Zonne gevat worden, inzonderheid wanneer eene uitwerping van de van ons afgekeerde zijde der Maan ten tijde van de nieuwe Maan geschiedeGa naar voetnoot(*). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een zeer treffend voorbeeld van verandering in het lig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
chaam van een Wereldbol is ook, naar allen schijn, de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brijzelde PlaneetGa naar voetnoot(*), van welke tot hiertoe reeds drie stukken gevonden zijn, en verscheide andere waarschijnlijk nog zullen ontdekt worden; terwijl andere stukken ook in loopbanen, die niet in zich zelf terug keeren, misschien in het oneindig Ruim voortgaan. - Het strekt gewis den voortreffelijken olbers groorelijks tot eer, dit denkbeeld eerst voorgedragen, en na de ontdekking van twee dier stukken, waarvan hij er zelf één vond, de plaats aangewezen te hebben, waar men meerdere zoeken moest (dewijl de loopbanen van die, welke eenen Elliptischen kring hebben verkregen, aldaar elkander treffen moesten), alwaar men ook werkelijk het derde stuk vond, en waar men kan hopen nog meer disjectae membra Planetae (weggeworpen stukken van de verbrijzelde Planeet) te zullen vindenGa naar voetnoot(†). Het zij mij, ten besluite dezer Verhandelinge, vergund, mijne verbeelding eenigzins den teugel te vieren. Vreemde en ongewone denkbeelden, zoo lang zij bevestigde waarheden niet tegenspreken, of niet in derzelver plaats genomen worden, brengen de wetenschappen geen nadeel toe, en kunnen somtijds meer, dan gewone voorstellingen, tot vele nieuwe, en welligt zekere ontdekkingen leiden. In de Natuur is niets volstrekt groot of klein; de voorwerpen zijn zulks alleen in betrekking tot andere grootere of kleinere. - Men kan des met de hoogste waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijkheid aannemen, dat bij Wereldbollen of geheele Wereldstelsels, even zoo wel als in het klein, vaneenscheidingen en verbindingen, te zamenvallingen en uitspringingen, van het geheel of van enkele deelen, verbreking der bestaande orde, en het ontstaan van nieuwe orde, plaats vinden. Ons Zonnestelsel en andere dergelijke stelsels der vaste Sterren zijn juist niet altijd zoo geweest als zij nu zijn, maar elk heeft zich op zekeren tijd gevormd. Zulk eene vorming kan ik mij niet anders voorstellen, dan volgens hetgeen door de beide Heeren marschal von bieberstein, in hun hier voor aangehaald geschrift, is voorgedragen; dat, namelijk, ligchamen, uit verschillende stoffen bestaande, door uitbarsting, of ook door eenige andere voortwerpende beweging gedreven, (welke ook, indien die niet loodlijnig op het middelpunt gewerkt heeft, de oorzaak der wenteling om de as kan zijn,) voortloopen, en kleinere door de aantrekking der grootere zoo bewogen worden, dat zij of met dezelve te zamen storten, en deze vergrooten, of dat derzelver eerste beweging in een Elliptischen of anderen kromlijnigen omloop veranderd wordtGa naar voetnoot(*). Omdat Manen om Planeten, en Planeten om onze Zon loopen, en dit even zoo bij andere Zonnestelsels kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats hebben, volgt nog juist niet, bij opklimming, dat ook Zonnen en nog grootere Wereldligchamen om een middelpunt loopen moeten; men zou toch ergens met zijne gedachten bij een hooger stelsel moeten stilstaan, boven 't welk aan zulk een omloop om een middelpunt niet meer gedacht kan worden: want indien alles zich om een gemeen middelpunt bewoog, zou dat door zijne aantrekking toch wel niet tot in het oneindige kunnen werken, en buiten zekere grenzen zou alles ledig moeten zijn; hetwelk tegen waarneming en gezond verstand strijdt. Wanneer men ook de zaak van den kant der noodzakelijkheid of doelmatigheid beschouwt, is wel voor donkere Wereldligchamen, als Planeten en Manen, inzonheid wanneer die door bewerktuigde wezens bewoond worden, een omloop noodig, ten einde licht en warmte aan alle zijden zouden kunnen verspreid worden; doch voor onze Zon en andere vaste Sterren, die reeds licht en warmte in zichzelven hebben, laat zich daarvan geene nuttigheid zien. - Waarschijnlijker komt het mij voor, dat de meeste van deze voortloopen, gedreven door voortwerpende krachten; welke bewegingen echter door velerlei aantrekkingen eenige veranderingen ondergaan kunnen. Herschel besluit uit de toenemende afstanden van verscheide vaste sterren aan den eenen kant, en uit de nadering tot elkander der sterren aan den anderen kant van ons Zonnestelsel, dat de eigen beweging der Zon thans naar de Ster λ in het sterrebeeld hercules heen gaat, immer voor zoo ver zulks zich tot hiertoe, daar men eerst sedert korten tijd begonnen is naauwkeuriger waar te nemen, laat bepalen. - Eerst na honderden, en welligt na duizenden jaren, zal men dit uit de waarnemingen naauwkeuriger kunnen beoordeelen; te weten, of men thans maar een klein en onbeduidend gedeelte van eenen Elliptischen loopkring waarneemt, welke van de beweging in de raaklijn niet te onderscheiden is, dan of die rigting dezelfde zal gebleven zijn, en alzoo het uitwerksel van eene werpbeweging is. - Ik vermoede, dat het laatstgenoemde zich zal bevestigen. De meeste Planeet-gelijkende Nevelsterren, welke op dezelfde verbazend groote afstanden als de vaste Sterren, en waarschijnlijk op nog veel grootere, met eene bemerkbare middellijn worden waargenomen, zijn misschien niets anders, dan ontzaggelijke, alle onze be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grippen van grootheid te boven gaande, verzamelplaatsen of Magazijnen voor geheele Wereldstelsels, welke daaruit gevormd kunnen worden, wanneer de stof, 't zij geheel, of bij gedeelten, door uitbarstingen, sterker dan de aantrekkingskracht werkende, verstrooid wordt. - Men kan hiertegen niet inbrengen, dat in een zeer groot ligchaam de aantrekkingskracht der deelen onderling zoo geweldig sterk zoude zijn, dat zij bijna niet zou kunnen overwonnen worden; want hoe grooter zulk een ligchaam is, des te sterker kunnen ook de in hetzelve, door inwendige gistingen of soortgelijke Chemische werkingen, veroorzaakte uitbarstingen zijn. Herschel heeft verscheide Nevelsterren waargenomen, in wier binnenste een lichtend punt is, en van welk punt het licht naar buiten flaauwer en flaauwer wordt. - Het schijnt met de Natuur niet overeen te komen, dat men deze Nevelsterren voor hoopen van vaste Sterren zoude houden, die zich om een gemeen middelpunt bewegen. - Het zou moeijelijk te begrijpen zijn, dat deze Wereldligchamen niet, gelijk de Pianeten om onze Zon, of de Manen om de Planeten, in hetzelfde, of bijna hetzelfde vlak, maar in allerlei rigtingen, zoo digt door elkander bewogen wierden, dat men overal eene gelijkvormige afneming van het licht bemerkt, zonder dat verstoringen of opeenstortingen daarvan het gevolg zouden zijn. - Veel waarschijnlijker komt het mij voor, dat het licht, hetwelk de kern omgeeft, bij sommige, door eene dadelijke branding, of soortgelijke ontbindende werking, veroorzaakt wordtGa naar voetnoot(*); bij an- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere, door ontelbaar vele klompen, welke door Chemische uitbarstingskrachten van binnen naar buiten uitgeworpen zijn, en zich tot Sterrestelsels gevormd hebbenGa naar voetnoot(*); of misschien vormen deze zich nog gedeeltelijk, en gaan, wanneer de voortwerpende kracht in elk punt des afstands sterker dan de aantrekkingskracht werkt, aanhoudend verder, meer naar buiten, of vallen, indien het tegendeel plaats hebbe, na lange tijdruimten, gedurende welke ook verscheide vormingen gebeurd kunnen zijn, wederom op het middelpunt terug: zoodat wij misschien in de gelegenheid zijn, om daar eenige, sedert langen tijd voortdurende, Wereldscheppingen en verbrekingen, op eenen grooten afstand, te kunnen beschouwen. - Te bejammeren is het, dat niet voor duizenden jaren afbeeldingen en waarnemingen van zulke, voor de kennis van den Wereldbouw bijzonder belangrijke, voorwerpen gemaakt zijn; gelijk dezelve nu door herschel gegeven zijn; dewijl men dan, uit de sedert zul- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ke vroegere tijden voorgevallen verandetingen, over vele zaken met veel meer zekerheid zou kunnen oordeelen. Een der merkwaardigste verafgelegene voorwerpen, hetwelk onder allen de meeste opmerking verdient, is de bekende Nevelvlek in Orion, aan welke verscheide veranderingen van licht en gedaante zijn waargenomen; die zich ook op eenige plaatsen door eene aanmerkelijke zwartheid van den minder donkeren grond des Hemels onderscheidt. - Dezelve schijnt mij (inzonderheid naar eene, door den Heer Landmaarschalk von hahn vervaardigde, groote afteekening te oordeelen) niet anders te zijn, dan een zeer verafgelegen, verre achter sommige voor dezelve zigtbare Sterren, zeer groot donker ligchaam, van eene onregelmatige gedaante, met uitsteeksels voorzienGa naar voetnoot(*), bij hetwelk op sommige plaatsen, inzonderheid aan de uitsteeksels, een branden of uitbarsten naar verschillende rigtingen gezien wordt. - Het schijnt, dat hier eene wezenlijke Wereldschepping geschiedt, en wel onder die, welke wij mogten kunnen bemerken, waarschijnlijk de naaste. - Ik wage het, hier het denkbeeld voor te stellen, dat wel onze Zon met derzelver gevolg van Planeten, en de overige vaste Sterren, die tot den hoop, waarvan ons Zonnestelsel een deel is, behooren, uitwerpsels van dit groote ligchaam konden zijn, en aan hetzelve hun bestaan en beweging te danken hebben. - De volgende gronden zullen (indien die al geene bewijzen zijn) echter volkomen toereiken, om dit eenigzins zeldzame vermoeden het bespottelijke en enkel willekeurige, dat men anders daarin vinden mogt, te benemen, en misschien om onbevooroordeelde onderzoekers tot verdere navorschingen aan te moedigen. 1) De beweging van de Zon naar het sterrebeeld Hercules, welke herschel meent plaats te hebben, gaat regtstreeks (met eene geringe afwijking) van deze Nevelvlek af; en het verwijderen van elkander van eenige Ster- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren aan den eenen kant van ons Zonnestelsel, gelijk ook het naderen tot elkander van Sterren aan den anderen kant, doet zich omtrent zoo voor, als zou moeten geschieden, wanneer eene voortwerpende beweging van dit middelpunt naar buiten plaats had. 2) Aan de eene zijde des Hemels, van welke deze Nevelvlek als het midden kan gehouden worden, (inzonderheid in Orion en deszelfs nabuurschap) zijn de Sterren meer opeengepakt, en hebben meestal eenen zeer helderen glans; zelfs is de grond van den Hemel aldaar, waarschijnlijk door zeer vele niet van elkander te onderscheiden Sterren, minder donker dan elders; - aan de tegenoverstaande zijde zijn daarentegen de Sterren minder opeengepakt, meestal bleeker, en vele bijna als in een nevel gehuld; zoodat de Landmaarschalk von hahn, in een der Astronomische Jaarboeken van bode, zeer juist aanmerkt, dat alles aan den eenen kant een verscher en jeugdelijker, en aan den anderen kant een flaauwer en meer verouderd aanzien heeft. Door volgende waarnemingen van deze Nevelvlek (van welke men, ter betere beoordeeling der lichtsveranderingen, eene zeer naauwkeurige afbeelding op een zwarten grond hebben moest) en verdere vergelijkingen der schijnbare plaatsverandering van sommige kleine Sterren, zal bepaald worden, of deze voordragt met de Natuur overeenkome, dan niet; en ik wensch daarom, dat men, bij waarnemingen en vergelijkingen van deze soort, daarop acht zal geven. |
|