| |
| |
| |
Eenige merkwaardige bijzonderheden, rakende Portugal en de Portugezen.
Portugal, elders niet zeer bekend, is van bergen doorzaaid, op wier top zich eene snerpende koude doet gevoelen, en wier klimaat van dat der Noordelijke landen niet verschilt. Eenigen dier bergen zijn in de maand Augustus nog met ijs gekroond, en de Portugees, die in de dalen van hitte verstikt, kan, wanneer hij wil, de Wintergewesten naderen. Eene der grootste hoogten is de berg Geres, op welken de wilde geit huppelt, zoo wel als op de zijden van den Caucasus in Azië. Alle de hoogten schijnen aan elkander vast te zijn, zoodat het gezigt aan alle kanten bepaald is; van hier dat de bewoners eene aangename gewaarwording ondervinden, wanneer eene vlakte op deze oneffenheden volgt, die adders en vele andere vergiftige slangen verbergen. Op velen dezer bergen groeit niets anders dan heide, die althans derzelver dorheid verbergt, voornamelijk in Tralos-Montes.
Twee mijlen van Coimbra, hoofdstad van Beïra, en de tweede stad van Portugal, ligt op een hoogen berg een Klooster, 't welk, van verre, naar een Arendsnest gelijkt. De toegangen zijn inderdaad akelig. De kluizenaars, die deze plaats bewonen, schijnen zich van de geheele wereld te hebben willen afzonderen. Nooit dalen zij uit hun Klooster af. Zwarte, tandsgewijze, dorre rotsen hangen aan deze eenzame plek, en haar dreigend voorkomen schijnt den toegang tot dezelve te verbieden. Hersenpannen en beenderen van menschen maken er het schrikwekkend versiersel uit, en schilderen, met sterke kleuren, de heilige verachting dier kluizenaren voor dit zoo vlugtig en ellendig leven, 't welk wij allerwegen met, in hun oog, even beuzelachtige als valsche tooisels veraangenamen. Geene betrekkingen of verkeering hebben zij dan met den Hemel: want zij onderhouden onderling een eeuwig stilzwijgen, en geven geen geluid, dan om in hunne godsdienstige gezangen de hoogste Majesteit te loven. Wanneer men in het Klooster is gekomen, treft een niet minder schilderachtig dan onverwacht tooneel het oog. De Gods- | |
| |
dienst heeft deze verschrikkelijke woestijn doen bloeijen. Eensklaps ontdekt men in dezen eenzamen oord een digt bosch van Eiken- en Zeepijnboomen; men ziet er verscheiden beekjes, wier achtbaar en statelijk murmelen in de ooren dier zwijgende Aanchoreten weergalmt, die in de oefeningen der hardste boete leven en sterven.
Eene niet minder verbazende afwisseling van tafereelen dan de bergen, leveren de valleijen en vlakten. Eenige weinige streken zijn volstrekt van boomen ontbloot. Nabij de oevers van de Douro is de grond schelpachtig en bar. Deze ingekaste stroom wentelt met snelle vaart zijne wateren tusschen scherppuntige rotsen. Meer openlijk en majestueuzer stroomen de Minho en de Taag, en hunne wederzijdsche oevers leveren de zeldzaamste planten. Over genoegzaam de geheele uitgestrektheid van Portugal heeft de grond een heerlijk aanzien. De Sabor en de Liana, twee zeer fraaije rivieren, zijn met lommer van boomen en struiken omzoomd, en verdwijnen om vreedzaam te stroomen onder groene gewelven. Even zoo vermaard is de Liana onder de Portugezen, als de Lignon en de Gordon onder de Franschen. De velden, welke deze rivier vruchtbaar maakt, zijn het gewoon tooneel, op hetwelk de Romanschrijvers van dit land liefst hunne helden plaatsen. Bronnen van levend water verkoelen den dampkring van alle provincien van Portugal; terwijl Spanje, binnenslands, bijkans geheel van dit hulpmiddel is ontbloot. Alleen in de provincie Beïra telt men drieduizend fonteinen; doch het spoedig klimmen der rivieren veroorzaakt dikmaals in den Winter groote verwoestingen.
In Portugal ontmoet men een aangenaam mengsel van voortbrengselen, sommige van welke in andere klimaten onbekend zijn. Dit Koningrijk, van ouds Lusitania genaamd, ter zake van zijne Amandelboomen, spreidt den heerlijksten groei ten toon. Niets kan de schoonheid der Portugesche velden evenaren. In sommige dorpen leeft de mensch in de somberheid van het lommer. Alle schatten zijn rondom hem opeen gestapeld. Olijs-, amandel-, moerbeziën- en vijgenboomen omringen de woningen. Olmen-, zoo wel als populierboomen, boven dit prachtig borduursel tot eene aanzienlijke hoogte uitstekende, zijn als zoo vele kolommen, die zich uit het midden van boschjes verheffen, en dit romanesk tooneel versieren.
| |
| |
Bijkans allerwegen, en vooral in Beïra, doorsnijden levende hagen van Kweboomen, door Eikenboomen afgewisseld, de velden. Het oog verliest zich in de groene weiden, met kudden bedekt, en wijnstokken, een half voet dik, slingeren zich rondom de boomen, ter hoogte van veertig of vijftig voeten. In verscheiden valleijen maken de oranje-, de citroen-, de laurierboom en de brem bekoorlijke boschjes uit, die de liefelijkste geuren uitwasemen. In één woord, bijkans alle zintuigen worden verzadigd, en de mensch is al te gelukkig, onder dit frisch lommer en op dezen lagchenden grond, om, bij de rest des heelals onbekend, zijne dagen in rust te kunnen doorbrengen bij het genot der veldvermaken.
Tot in het binnenste der steden brengen de Portugezen de zoo vrolijke en verrukkende beelden der nature over, en beplanten de straten met boomen, die hun reukwerk en eene onschatbare bekoorlijkheid verspreiden bij de woonplaats der stedelingen. Zeer gemeen was die smaak onder de aloude Galliers, die in steden hun verblijf hielden. Over 't algemeen scheppen zij vermaak in het rondscheren hunner groene gangen, in het versieren van hunne boomgaarden, en leggen zich driftig op het kweeken van boomen toe. In dit klein Koningrijk werd de eerste oranjeboom geplant, welken de Jesuiten uit China bragten, en van welken de Portugezen zich terstond bevlijtigden om het geslacht te vermenigvuldigen, 't welk zich van daar over geheel Europa verspreidde. Met den zelfden ijver kweekten zij eene groote menigte Afrikaansche, Aziatische en Amerikaansche gewassen, die hier landeigen zijn geworden, en tegenwoordig op donkere plaatsen groeijen. In geen gewest, misschien, zou de kruidkundige grooter menigte van die eenvoudige en keurige schatten vinden, welke hij opeenstapelt, om het vermaak te hebben van ze op zijn gemak te beschouwen.
Bekend is de schoonheid des klimaats van Lissabon, van die Felicitas Julia, alwaar julius cesar de groote ontwerpen tot rijpheid bragt, welke hij vervolgens volvoerde. Deze stad, wier oorsprong zich in den nacht des tijds verliest, is op zeven heuvelen gebouwd, minder vermaard en minder geducht dan de zeven heuvelen van Rome. Hoewel dikmaals omgekeerd door aardbevingen, en dagelijks blootgesteld aan die verschrikke- | |
| |
lijke omwentelingen, blijven de menschen in deze hoofdstad wonen, uit hoofde van hare voordeelige ligging. De lucht is er altijd zuiver, en de hette wordt er door zeewinden getemperd; maar indien het gebeure dat er in den winter sneeuw valt, wordt de geheele stad Lissabon van de koude bevangen; de bevende burgers, zoo wel als hun gezin, verzamelen, verdringen zich, en sluiten eenen kring rondom een klein koolenvuur, 't welk hunne smart meer prikkelt dan lenigt. Zij wonen in huizen, die aan alle kanten open zijn, even als hadden zij voor de ongematigdheid der saizoenen nooit te vreezen. Dezelfde achteloosheid veroorzaakt dezelfde ongemakken te Madrid, te Rome en te Napels. Geen ongelijk had derhalve een Russisch Heer, verzekerende, dat hem de winter ruwer had geschenen in de laatstgenoemde stad, dan aan de bevrozene oevers van de Newa.
Sints eenige jaren heeft de staat van Lissabon een nieuw gelaat aangenomen. Vóór de Fransche omwenteling waren de straten dezer stad regte moordkuilen; en na 's avonds ten vijf ure moest men, met den degen in de vuist, in de stikdonkerste duisternis loopen, en had men van de inwoners, binnen in hunne huizen opgesloten, geenerhande hulp te hopen; de harten, door de vreeze geboeid, waren voor allen gevoel van menschelijkheid gesloten. Roovers verschuilden zich in lange en naauwe gangen zonder deuren: in één woord, de misdaad waakte allerwegen, en men zou gezegd hebben dat de beschaafdheid met den dag verdween.
Een Fransch Emigrant, onder schut en scherm van het Gouvernement, maakte te Lissabon een einde aan die nacht-regeringloosheid; de straten werden door lantaarnen verlicht, en eene werkzame, wakende policie, naar het voorbeeld van die van Parijs, werd strengelijk geoefend. In het overige gedeelte van Portugal, daarentegen, reisde men volmaakt veilig, en op de landloopers werd veel strenger acht gegeven, dan elders in Europa.
De Portugezen houden veel van het landleven, alwaar zij eenen hoogen ouderdom bereiken: van hier dat men in hun land niet zeer vele steden ontmoet, tot groot nadeel van de nationale welvaart. Uit zijnen aard is de grond niet onvruchtbaar, gelijk sommige Aardrijksbeschrijvers t' onregt beweerd hebben. De landlieden
| |
| |
verwaarloozen het bebouwen van den grond, en denken er weinig om of dezelve tarwe voortbrenge, omdat zij weinig aftreks van dit dierbaar voortbrengsel hebben. De provincie Entre Minho et Douro bevat meer dorpen en steden dan de andere provincien.
Het zacht en beschaafd karakter der Portugezen beantwoordt aan de schoonheid der nature. Eenparig beschrijven hen de meest onderrigte Reizigers als beleefd en dienstvaardig omtrent de vreemdelingen.
De Portugees is uit den aard krijgshaftig. Met lof gewaagt de Geschiedenis van de veldtogten dier dappere krijgshelden, die, door een tweeden alexander (albuquerque) aangevoerd, Afrika zoo wel als Azië met het gerucht van hunnen naam vervulden, een Rijk stichtten, 't welk zich van de Perzische Golf tot aan de Geele Zee uitstrekte, gedurende twee eeuwen zonder mededingers den koophandel der geheele wereld dreven, en Europa aan hunne nijverheid schattingschuldig maakten. Maar het vuur der eerzucht verslond Portugal zelf. De inwoners staken over zee, om zich neder te zetten te Ormus, toenmaals het hoofdmagazijn van het Oosten, te Goa, op Ceylon, te Malacca, op Brasil, te Mozambique, op Congo, zoo wel als op de eilanden van den Atlantischen Oceaan. Deze onverzaagde en sterke mannen werden verwijfd onder eene vreemde luchtstreek, vergaten geheel hun Vaderland, en het Koningrijk verloor, op deze verre togten, de bloem zijner bevolkinge. Sebastiaan's ligtzinnige onderneming leide de laatste hand aan de uitputting van Portugal.
Met dit alles, ik herhaal het, dit verbasterd volk is nog uit den aard krijgshaftig, en behoudt op zijn gelaat het kenmerk van een verheven karakter. Door verstandige behoedmiddelen konde men het tot zijne aloude waardigheid terug brengen; maar het Gouvernement zou den wapenhandel meer moeten vereeren. De soldaat draagt een slecht gewaad en heeft slecht voedsel. Voorheen was het er nog slechter gesteld. De Luitenants en Onder-Luitenants werden uit de Lakkeijen van groote Heeren verkozen, die zich niet schaamden, in hunnen huisdienst handen te gebruiken, bestemd om den Staat te verdedigen en lauweren te plukken. Men zag te Lissabon soldaten bedelende de handen uitsteken, en van de voorbijgangers een aalmoes verzoeken. Men mag niet op rekening dezer grootmoedige natie onge- | |
| |
regeldheden stellen, onder welke zij zelve zucht; en waarschijnlijk hebben de Staatsomwentelingen, die Europa geschokt hebben, de noodzakelijkheid doen bemerken, om eerbied te hebben voor de menschen, die de orde en de rust der Staten verzekeren. |
|