me velden. In den jare 1679 vertrok hij naar de Engelsche Indiën, die zich toen tot eenige plaatsen aan de kusten van Coromandel en Malabar bepaalden. Het Fort St. George, bij Madras, was de hoofdplaats: de Heer pitt werd er Gouverneur van; 't was de aanzienlijkste post in Indie voor een Engelschman. - Hij vertrok van daar in 1709 of 1710, en had tot opvolger eenen broeder van den beroemden addison.
Naauwelijks was de nieuwe Gouverneur in het bewind getreden, of verscheiden Engelschen en Indianen verschenen voor hem, om zijnen voorzaat te beschuldigen, eenen Indiaanschen Koopman een edelgesteente van groote waarde te hebben afgetroggeld. Deze beschuldiging woei welhaast naar Engeland over, alwaar de Ex-Gouverneur pitt in den grootsten luister leefde; hij wederleide dezelve; en vermits er nooit wezenlijke bewijzen voor die aantijging zijn voortgebragt, beschouwden kundige lieden eenparig dezelve als eene dier lasteringen, met welke de nijd elkeenen, door verdienste of rijkdom uitstekende, doorgaans vereert.
Zie hier de zaak, zoo als het Geslacht van pitt dezelve bestendig heeft opgegeven.
De Heer thomas pitt, Gouverneur van Coromandel, hoorde van Diamantmijnen spreken, nabij Parteal ontdekt, twintig mijlen van Masulipatan, en vijf-en-veertig mijlen van Golconda. De Indianen tot het bewerken van dezelve willende aanmoedigen, maakte hij bekend, alle de Diamanten te willen koopen, die men hem zou brengen. Een koopman, onder andere, bood hem een grooten ruwen Diamant aan, welks waarde zich bezwaarlijk liet bepalen. Na lang over en weder spreken, kocht de Heer pitt den steen voor 48,000 pagoden, of 20,400 ponden sterlings, of ruim twee tonnen gouds; denzelven naar Engeland hebbende gezonden, kostte hem het bewerken bij de 130,000 guldens. Toen eerst konde men over de wezenlijke waarde des Diamants oordeelen. De Regent, Hertog van orleans, kocht het gesteente voor de Kroon van Frankrijk, voor eene somme van 135,000 ponden sterlings, of ruim veertien tonnen gouds. Doch vermits de Regent lang aarzelde om eene zoo aanmerkelijke somme te verspillen, verspilde, zegt men, de Heer pitt eene somme van 60,000 guldens om de zaak af te maken. Slechts een gedeelte dier somme werd met gereede penningen betaald; en 't is, ongetwijfeld, deze bijzonderheid, welke den Heer dutens heeft doen zeggen, dat deze Diamant voor 2,000,000 en een half livres is gekocht, terwijl de Heer jefferys bewezen heeft, dat dezelve bij de 4,000,000 Fransche livres waardig was.
Ondanks der waarschijnlijkheid van dit berigt, en tien of twaalf soortgelijke voorbeelden, heeft de laster niet afgela-