Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets, rakende het geschil over de verklaring der proefneming van Boyle.Het verschil over de bewuste Waterweegkundige Proef van boyle, zuiver wetenschappelijk, begint een krijgshaftig aanzien te krijgen, vooral sedert den Heere aeneaeGa naar voetnoot(*) behaagd heeft er dien toon aan te geven, en een ongenoemd SchrijverGa naar voetnoot(†) hem in dien trant beantwoord heeft; in welke schermutselingen ik niet voorheb eenig deel te nemen. Door veel schrijvens toch wordt de waarheid doorgaans zoek gebragt, meer ten minste verdonkerd dan opgehelderd. Niets is eenvoudiger, dan de opmerking, dat Glas, ter oorzake van meerdere Digtheid uit zichzelve zwaarder dan Water, door hetzelve moet heen zinken, zonder dat het water, 't welk zich tusschen de wanden ophoudt, hieraan iets toebrenge. Die dit niet kan, of gelieft, op te merken, zal door niets overtuigd worden. De Heer aeneae, voor wiens kunde ik hoogachting heb, had zich, in plaats van den omslagtigen toestel van Proeven, welke algemeen erkende Hydrostatische Waarheden voor het oog aantoonen, mijns achtens, hiertoe moeten bepalen, als den grondslag mijner gegevene verklaring; doch dit stilzwijgend voorbijgaande, beroept hij zich einde- | |
[pagina 170]
| |
lijk (bladz. 28), even als alle andere Natuurkundigen na boyle, ten bewijze, dat het ingeloopene water op den arm der Balans weegt, op het Bijvoegsel van het Gewigt, 't geen tot herstel van het evenwigt noodig is; omtrent welk Verschijnsel toch geen verschil is. Zoo er nog Lezers zijn (de meesten toch moet dit reeds vervelen), zie ik nog meer geschrijf te gemoet; want de Steller van het zoo even gemeld Stukje in het Mengelwerk der Letteroefeningen, schoon daarin veel goeds voorkome, zoekt, ter wederlegging van den Heer aeneae, mijne gegevene verklaring van het zinken van het fleschje door eene Proef zigtbaar te maken, welke tot dat einde niet dienstig is, en iets misleidends voor het oog heeft. Zijne Balans slaat niet door, nadat het water in het sleschje geloopen is. Dit is voor het oog der aanschouwers waar, die niet opmerken, dat er nagenoeg op hetzelfde oogenblik, als het water in het sleschje loopt, zoo veel Gewigt van het fleschje wordt afgenomen, als hetzelve schijnbaar zwaarder wordt, nadat het water er ingedrongen is; welk Gewigt, met een draadje aan het sleschje gehangen, bijkans, bij voorbeeld, op eene Lijn afstands, den bodem raakt. Zoodra de Balans eene Lijn doorslaat ('t geen zij wezenlijk doet), valt dit Gewigt op den bodem, en wordt er aldus afgenomen. Hing dit een Duim van den bodem, de Balans zou ook een Duim doorslaan. Tot dergelijke bedenkingen en tegenbedenkingen zou bij meerder geschrijf telkens aanleiding zijn. Terwijl de Schrijvers zichzelven vermaken, vervelen zij de Lezers. Ik meen genoeg gezegd te hebben, en wil niet gaarue hierin den kinderen slachten, wien het te doen is, het laatste woord te hebben.
g. hesseline. Amsterdam, 5 Maart 1808. |
|