Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van mr. J. Scheltema, over hetgene hij aangaande Anna en Maria Tesselschade, de dochters van Roemer Visscher, heeft kunnen vinden, en wat hem nog ontbreekt.Aan de Heeren, Schrijvers der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Wel Edele Heeren!
Dat uwe Recensie van mijne Redevoering over de Brieven van p.c. hooft, in hare voornaamste deelen, en het algemeen gunstig onthaal van dezelve bij verstandigen, mij zeer aangenaam zijn, zal ik niet behoeven te verbergen. Dit een en ander geeft mij hoop, dat mijne Redevoering over het lot en de verdiensten van anna en maria tesselschade, de Dochters van roemer visscher, de Vriendinnen van hooft, niet minder welkom zal zijn. Dan ik zie tevens nu zoo wel mijn pligt als mijn lust rijzen, om dit Stuk zoo volledig te maken als zijn kan. Door besef van het laatste vind ik mij, daar Gij door uwe uitnoodiging uwe genegenheid voor dit onderwerp reeds hebt doen blijken, opgewekt, om eens breedvoerig aan Ul. te schrijven, over hetgene ik aangaande dit edel Zusterpaar gevonden heb, en wat mij nog, haar aangaande, ont- | |
[pagina 166]
| |
breekt. Ik streel mij reeds met de hoop, dat door het plaatsen van dezen Brief in Ul. geacht Tijdschrift vergetene handschriften en kunstwerken van beide uit de donkere hoeken zullen hervoortkomen, en de beminnaars onzer letterkunde zullen willen medewerken tot eenen Letterkrans, die vooral aangenaam zal zijn aan de beminnelijke Sexe, als geldende twee harer luisterrijkste sieraadjen. Wat berigten en getuigenissen van anderen, haar aangaande, betreft, hierin ben ik boven wenschen geslaagd. Zeer veel heb ik gevonden in de Werken van m. balen, p. huisinga bakker, c. barlaeus, s. van beaumont, j. van beverwijk, Vrouwe c.p. (braconier), g. brandt, g. brederoo, alida bruno, j. de brune, j. cats, h. de groot, g. van hasselt, d. heinsius, z. heyns, p.c. hooft, c. huygens, d.r. kamphuyzen, g. klinckhamer, j. kok, j. lydius, l. peutemans, e. puteanus, j. van. vondel, j. vos, j. vollenhove, j. wagenaar en j. westerbaen; bijna te veel lofspraak, vermits op de getuigenis van Dichters doorgaans eenige korting valt, en vriendschap of liefde de pen van sommigen schijnt bestuurd te hebben. Aangaande eigene geschriften, dicht- en kunstwerk, ben ik veel minder geslaagd; en hierdoor vrees ik, dat deze poging te veel bij die voor de eer van hooft zal afsteken: toen heb ik des mans hooge waarde bijna alleen uit eigen werk kunnen betoogen; hier moest ik alleen uit berigten van anderen te werk gaan, en derhalve van den weerglans luister ontleenen. Van anna's werk heb ik lleen de verbeteringen en aanvullingen van roemer visscher's zinnepoppen, het lofdicht op cats en eenige losse stukjes, verspreid in de Zeeuwsche Nachtegaal, in Klio's Kraam, de Nederlandsche Helicon, de Hollandsche Parnas, in de Verzamelingen van verscheidene Gedichten, in 1650, 1653 en 1659 gedrukt, en in de Werken van huygens en hooft. Van tesselschade heb ik, behalve eenig Handschrift van weinige beteekenis, alleen eenige dichtstukjes, in dezelfde boeken gevonden, en een in Apollo's harp. Dan uit de reeds aangehaalde Schrijvers bleek het mij, dat er van beide ongelijk veel meer dichtwerk aanwezig moet geweest zijn, zonder dat ik weet of dit immer gedrukt zij of niet. Behalve meerdere, ontbreken mij zeker van anna, een Bijschrift op de Afbeelding van hugo de grootGa naar voetnoot(*), en hare Gelukwensch over zijne ontkoming van LoevesteinGa naar voetnoot(†); zij moet | |
[pagina 167]
| |
ook nog een groot Werk ondernomen hebben tot eere van Prins willem I.Ga naar voetnoot(*). Aangaande dichtstukjes en letterwerk van tesselschade, die verloren of in het donker zijn, vond ik meerdere berigten. Ik heb vergeefs gezocht naar dat op de schaduwGa naar voetnoot(†), op susanna bartalottiGa naar voetnoot(‡), aan c. huygensGa naar voetnoot(§), het antwoord op deszelfs klinkdicht aan barlaeusGa naar voetnoot(**), een sonnet op zijne HemelvaartGa naar voetnoot(††), op den Vrede te MunsterGa naar voetnoot(‡‡). Dan het meest beklaag ik mij, dat ik nergens heb kunnen opsporen hare overzetting van het Jeruzalem verlost van torquatus tassoGa naar voetnoot(§§), waaraan zij bijna gedurende haar geheel leven moet gewerkt hebben, en waarvan ontelbare lofspraken bij de genoemde Schrijvers gevonden worden, alsmede de vertaling der Adonis van marinoGa naar voetnoot(***). Hoe gaarn wenschte ik deze juweelen ergens te kunnen opsporen! Het is mij gebleken, dat anna, na het overlijden van hare Zuster, erfgename van deze is geworden; van hier dat deze handschriften, blijkens vollenhove, (Poëzij, bl. 519, en Brieven) in eigendom geraakten van Mr. roemer of romanus van wezel, Advocaat in den Haag. Uit eene aanteekening van 1712 bleek mij, dat vele papieren en kunstwerken toen nog bewaard werden bij eenen van wezel, Procureur in den Haag; dan welke nasporingen ik ook gedaan heb, ik heb geen het minste licht in dezen kunnen erlangen, en ben geheel onkundig gebleven van het lot van dezen tak der Familie van van wezel. Door dat de leden van dezelve bij de Roomsche Kerk gebleven zijn, schijnen de betrekkingen tot andere leden van dit geslacht minder te zijn aangehouden, hetwelk anders in vele takken, ook met den naam van van den honert, gebloeid heeft en nog bloeit. Ter ontdekking van onbekende verzen en geschriften kan misschien dienen, dat ik opgeef, dat beide Zusters, naar de gewoonte van dien tijd, hare verzen en brieven teekenden met hare gewone zinspreuken. Die van anna was: Genoegh is meer, en die van tesselschade: Elck syn waerom. Aangaande kunstwerk ben ik nog minder gelukkig geweest. Van anna's werk heb ik nimmer iets gezien, dan alleen eene kleine teekening; van tesselschade alleen een roemer, door | |
[pagina 168]
| |
haar met verwonderlijke schoonheid beschreven; ook heb ik in bewaring een borststuk of keursje met koralen geborduurd: of dit haar werk zij, durf ik niet stellig verzekeren; dan het is van bijzondere fraaiheid en smaak. Bij hooft (Brieven, No. 198) is melding van zulk een borst van gitte; en de verliefde barlaeus beklaagde zich (Poem. II. 431) over zulk een hard, sieraad en deksel van den zachten boezem. Ter ontdekking van kunstwerk kan dienen, dat anna haar werk teekende met een merk, zijnde de letters A R aan elkander; en tesselschade met het hare, zijnde een M met eene T in het midden. In den roemer, door mij gezien, staat dit merk in den voet. Hoogstwaarschijnlijk, doch niet zeker, is het, dat beide Zusters Stamboeken of Albums hebben gehouden; indien deze bewaard waren, zoude uit dezelve misschien het een of ander te ontdekken zijn. Ik zal bij de uitgaaf, behalve eene proef van beider handschrift en hare emblemata of blazoenen, af beeldingen geven van beider gelaat; van dat van anna is nimmer, zoo veel ik weet, eene uitgegeven; de plaat wordt vervaardigd naar eene schoone teekening van j. stolker, gevolgd naar eene groote schilderij van nic. van der heck, 1625. Van tesselschade heb ik alleen de prent van c. ploos van amstel, naar de teekening van h. goltzius, 1612, waarnaar ook een plaatje in den Almanak voor Vrouwen, 1798, is vervaardigd. Gaarn gaf ik een ander portrait, omdat het bestaande haar zeer jong af beeldt. Er moet nog eene groote schilderij van paulus moreelze bestaan, waarschijnlijk ook een door gemelden n. van der heck, Schilder te Alkmaar; ten minste is haar Echtgenoot allard van krombalg in 1625 door dezen geschilderd. Ter bevordering van opsporing en ontdekking kan dienen, dat haar geboortejaar is 1594, en dat haar wapen bestond uit een schuins gedeeld schild, in welks bovenste helft een zwarte klimmende bever is op een zilveren veld, en in de onderste helft drie roode palen op goud. Deze Redevoering zal wederom vergezeld worden van vele bijvoegsels en aanteekeningen; onder deze zijn bijzonder uitgedegen die aangaande roemer visscher, den Vader van beiden, den Hollandschen martiaal. Naar mijn inzien is des mans waarde, als opbouwer onzer taal en dichtkunde, te weinig bekend. Zoo veel mij bewust is, is er nimmer eene afbeelding van zijn gelaat gedrukt uitgegeven; alleen weet ik, dat, bij de verkooping der kunstwerken van gemelden Heer stolker, eene schoone teekening hiervan voor ƒ 50 verkocht, dan niet, waar dezelve gebleven is; gaarn zoude ik ook hiermede mijn werk versieren. Na dit alles nu medegedeeld te hebben, heb ik niets meer te doen, dan mij en mijn werk, door uw Tijdschrift, henschelijk te bevelen aan de vereerende medewerking van | |
[pagina 169]
| |
alle beminnaars der Vaderlandsche Kunst en Letterkunde; van welke laatste een beminnelijk vak, te weten, het aandeel, 't welk der schoone Sexe toekomt in den roem door Nederlanders hierbij verworven, maar al te zeer verwaarloosd is. Alles, wat men mij, betrekkelijk tot deze beide verdienstelijke Vrouwen of haren Vader, zendt of berigt, zal mij welkom zijn; van hetzelve zal een spoedig, kiesch en dankbaar gebruik gemaakt worden. In de hoop van eenen rijken oogst, zal ik tot 1 Junij wachten met de Redevoering ter perse te geven, en geef mijn adres op, wonende op de Keizersgracht over de Groenlandsche Pakhuizen, No. 378. Verders betuig ik aan Ul., Wel Edele Heeren! mijne dienstvaardigheid tot Ul. pogingen, en noem mij met hoogachting
Uwen heilw. Dienaar
jacobus scheltema. Amsterdam, den 12 Maart 1808. |
|