Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe beschrijving van de wateren, die de rivier Mississippi zamenstellen; met eenige aanmerkingen over het belang van de vrije vaart op die rivier voor de Amerikanen.(Uit het Engelsch.)
De Rivier Mississippi ontlast zich in de Golf van Mexico. De loop dier Riviere, van den mond tot derzelver vereeniging met de Ohio, bedraagt, met de veelvuldige bogten en wendingen, meer dan 900 (Engelsche) mijlen. De Ohio wordt gevormd door de vereeniging van de Allegheny- en Monongahela-Rivieren op de Breedte van 40o, 31′ en 44″, en strekt zich in de Lengte uit tot op omtrent vijf graden ten westen van Philadelphia. De loop is omtrent 1188 berekende mijlen, door eene aangename, vruchtbare en gezonde landstreek. Bij de zamenvloeijing van de Allegheny en Monongahela staat het Fort Pitt, en omtrent tweehonderd roeden van daar, op den oostelijken oever van de Monongahela, ligt de Stad Pittsburg, eene plaats van groote aangelegenheid, en dagelijks toenemende. De Ohio is van viertot zevenhonderd roeden wijd, tot dat dezelve op een honderd mijlen van de Mississippi komt, waar de wijdte duizend roeden haalt. Dezelve ontvangt de wateren van meer dan veertig rivieren en kreken, veelal bevaarbaar, en heeft gemeenschap met de meren Erie, Ontario, St. | |
[pagina 159]
| |
Clair, en Huron. Deze rivieren en kreken doorsnijden en maken vruchtbaar de beste streken des lands in de Vereenigde Staten. De landen aan de beide zijden van de Ohio en derzelver takken, zich zuidoost- en zuidwestwaarts uitstrekkende, bevatten eene ruimte van een millioen vierkante mijlen. In het verslag, gegeven door Kapitein hutchins, Geographist van het Congres, beschrijft hij het gedeelte door hem opgenomen, liggende tusschen de drie-en-dertig en vijf-en-veertig graden Breedte en acht-en-zeventig en negen-en-veertig graden Lengte, als een uitgestrekt land, 't welk, ten aanzien van de gezondheid, vruchtbaarheid en verscheidenheid van voortbrengselen, misschien niet overtroffen wordt door eenig land op den aardkloot. Volgens hutchins verslag, brengt het een overvloed van graan, hennip en vlas voort. De bosschen zijn vol van suiker-, noten-, esschen- en eiken-boomen. Men vindt er beeren, buffels, harten, kalkoenen enz. Mr. lewis evans (een ander Agent van het Congres) bekrachtigt deze opgave. Hij voegt er nevens, dat de meeste bergen, aan beide de zijden van de Ohio, uitmuntende kool, alsmede zoutwellen bevatten; dat men ijzererts en lood-mijnen op de oevers vindt. De Ohio en de rivieren, die zich daarin ontlasten, wemelen van visch en groote visschen in vele soorten. Bij de boomen, door Kapitein hutchins opgeteld, voegt hij, dat de hooge en drooge landen druiven opleveren, en de lage vol zijn van populieren, berken en olmenboomen; beneden of zuidwaarts van de Rapids (een waterval in de Ohio, 705 mijlen beneden het Fort Pitt) ontmoet men verscheide laagten met ceder- en cipressen-boomen, die zeer zwaar zijn, alsmede eene menigte van rietstaven, gelijk er in Zuid-Carolina groeijen. De andere voortbrengsels des lands zijn (volgens Mr. evans) tarwe, Indiaantch koorn, boekweit, rogge, boonen, vlas, hennip, tabak, zijde; er doen zich uitgestrekte velden op met roode en witte klaver, en andere nutte grasgewassen. Op een afstand van 584 mijlen beneden het Fort Pitt, aan den oostkant van de Ohio, op omtrent drie mijlen afstands, en bij het begin van eene kleine kreek, waar men verscheide groote zoutbronnen ontmoet, treft men (naar Mr. evans berigt) in grooten getale beenderen en tanden aan, die men verondersteld heeft Olifantstanden te zijn, doch door Dr. hunter beschreven als toe- | |
[pagina 160]
| |
behoord hebbende aan eenig vleescheetend dier, grooter dan de Olisant. Zij zijn volmaakt gelijk aan die van het Onbekende Dier, of den Mammoth, door Mr. peale, een Amerikaan, te Londen vertoond. In eenige waarnemingen, medegedeeld aan den Graaf van hillsborough, ten jare 1770, wanneer deze Secretaris van Staat was voor het Noord-Amerikaansch Departement, door eenen Mr. warthon van Philadelphia, stelt hij, volgens gedane opgaven, vast, ‘dat geen gedeelte van Noord-Amerika minder aanmoedigings behoeft tot het voortbrengen van scheepsbehoeften en ruwe stoffe voor de manufacturen in Europa, en om de Westindische Eilanden van allen noodigen voorraad te voorzien, dan de landstreek aan de Ohio.’ Volgens de berigten van dezen en andere Personen, blijken de volgende hoogstnuttige artikels gevonden te worden bij de takken van de Ohio: bij de Licking- en Laconic-kreken eene menigte van kolen en steenen tot bouwen geschikt; bij Kiskeminetas kolen en zout; nabij Muskingum scheepstimmerhout, zoutbronnen, kool, wetsteenen, witte en blaauwe klei voor pottebakkerijen en glaswerk; omstreeks Hockhocking kolen, bouwsteen; nabij Tottery Carolina-riet; omstreeks Great Salt Lick Creek zoutbronnen, witte klei en kalksteen; nabij de Buffaloe-rivier (op 925 gemeten mijlen van het Fort Pitt) hennip, vlas, koorn, tabak, kool, kalk- en bouwsteen; niet verre van de Oniatanon een zilvermijn, kalken bouwsteen, zout, kool, blaauwe, gele en witte klei voor glaswerk en pottebakkerijen, hennip, hop, appelen, peren, kersen, meloenen, enz. De inwoners nabij de laatstgemelde rivier handelen in huiden en pelterijen, ten beloope van 5000 P. St. 's jaarlijks. Van de vereeniging der Mississippi en Ohio strekt zich de eerste door middel van verscheide takken uit tot en heeft gemeenschap met de meren Erie, Ontaria, St. Clair, en Huron. De beschrijving van de landen op den oever der Mississippi is zoo zeer overeenkomstig met het reeds opgegevene, dat de opgave louter herhalen zou wezen. Er zijn verscheide Fransche en andere Vastigheden aan de Mississippi, boven derzelver vereeniging met de Ohia, welke reeds ten tijde van Kapitein hutchins gezegd worden ruim 1200 weerbare mannen te kunnen opleveren. In Amerika is onlangs een Uittreksel in 't licht geko- | |
[pagina 161]
| |
men van het Handschrift eens Reizigers, waarin wij vermeld vinden, ‘dat aan beide de oevers van de Mississippi vele teekens gevonden worden, dat dit land, in vroegere eeuwen, zoo wel bebouwd en zoo digt bewoond geweest is als tegenwoordig de landen aan den Donau of den Rhijn: 't welk ten volle uitwijst, dat de Geleerden te haastig geweest zijn met Amerika den naam van de Nieuwe Wereld te geven, of hetzelve aan te merken als een oorspronkelijk geschenk aan de Europeanen, uit de hand der Nature ontvangen.’ De redenen, waarop dit denkbeeld gegrond is, hebben niet weinig schijns, en verdienen zeker opmerking. Wij willen, voor de liefhebbers der Oudheid, er de voornaamste trekken uit opgeven. ‘Behalve de ruïnen in de landen der Jillineezen en Wabaschen, (liggende onmiddellijk boven de zamenvloeijing van de Mississippi en de Ohio) waarvan dikwijls gesproken is, zijn er andere niet min opmerkenswaardige, eenige honderd mijlen meer westwaarts gelegen, en bovenal in het land omstreeks de groote Watervallen van de Mississippi. Wanneer men deze Watervallen, gewoonlijk de Watervallen van St. Antonij genaamd, nadert, ontmoet men vele piramiden van aarde, van 30 tot 70 en zelfs 80 voeten hoog. Deze zijn waarschijnlijk de Graftombes van de oude Koningen en Opperhoofden in dit gedeelte van Amerika; schoon er andere voorkomen, welke ik geloof dat opgerigt werden ingevolge van eene groote en beslissende overwinning, en misschien om de beenderen en overblijssels der verslagenen te bedekken. In verscheide van deze piramiden horizontaal delvende, vonden wij veelal een weinig boven het grondstuk eene bedding van eene witte zelfstandigheid, eenigzins naar vochtige lijm gelijkende, naar alle waarschijnlijkheid verscheide roeden diep, of misschien ten naasten bij de geheele lengte van de doorsneedlinie. Ik had zelfs reden om te gelooven, dat deze vaste kalkaardige zelfstandigheid het voerblijssel was van geraamten, misschien twintig eeuwen geleden begraven, door den tijd en de werking der elementen in den tegenwoordigen staat gebragt. Eenige jaren geleden werd er, verder de Mississippi af, een koper-mijn geopend, en, tot groote verbazing der werklieden, vond men, verscheide vademen beneden 's aardrijks oppervlakte, eene groote verzameling van mijnwerktuigen. Een ander persoon, delvende om | |
[pagina 162]
| |
eene wel te vinden, ontdekte een steenen fornuis, vijf vademen beneden de tegenwoordige oppervlakte; in hetzelve was eene menigte van kool en brandstoffe, die misschien in de dagen van mozes of lycurgus gebrand hadden. Zeer onlangs viel er, op eene plaats aan de oevers van de Ohio, waar de kant uitgebrokkeld was door de ondermijning des waters, een steen uit van de hardste soort van zwart marmer, omtrent zeven ponden wegende: dezelve had twaalf gelijke oppervlakten; elke oppervlakte was wiskundig gelijkzijdig en gelijkhoekig. Dit bleek geene speling der Natuur, maar een werk van naauwkeurige kunst te wezen, en door menschenhanden gemaakt. Nabij de watervallen van de Mississippi is eene zoutwelle in de bedding der riviere, welke omgeven is geweest, sints onbekende oudheid, met een steenen muur, om het versch water er buiten te houden. Somtijds, bij hooge vloeden, vloeit echter de rivier over dit steenen asschutsel heen, en vermengt zich met het zoute water, zoodat het geen zout aan de Wilden verschaffe, voordat de rivier aanmerkelijk gevallen is. Op vele plaatsen heeft men cirkelswijze vestingwerken in dit zelfde land ontdekt; steeds zijn ze met diepe grachten omgeven en met een bolwerk voorzien. - Uit deze en vele andere soortgelijke overblijssels der oudheid zou men gereedelijk tot de gedachten komen, dat de Wereld veel ouder is dan algemeene meening wil. Vele Stammen aan den westkant van de Groote Rivier, boven gemeld, stellen het bestaan huns Volks op meer dan 20,000 Maanjaren; en de Indianen in het oosten gaan veel verder in de diepte der oudheid terugge; schoon zoo wel de eene als de andere vele voorvallen van dien vroegen tijd ophalen, die blijkbaar met veelvuldige fabelen doorweven zijnGa naar voetnoot(*).’ Zonder ons in te laten, om op de echtheid dezer ge- | |
[pagina 163]
| |
melde ontdekkingen des ongenoemden Reizigers onderzoek te doen, en de waarschijnlijkheid van het gevolg, daaruit afgeleid, ten opzigte van de oudheid der Wereld, kan ik niet nalaten te vermelden, dat vele andere Reizigers in deze oorden van dergelijke ontdekte oudheden spreken: en staat het mij vrij, hier eene gissing te wagen, zoo komt het mij waarschijnlijk voor, dat Amerika zeer bevolkt was, lang vóór de inrukking van attila en diens horden in de zuidelijke gedeelten van Europa. Het is eene bewezene zaak, dat de noordelijkste uitersten van de twee groote Vastelanden elkander tot op omtrent achttien mijlen naderen. Wij mogen, overzulks, wel veronderstellen, dat, wanneer deze zoogenaamde Officina Gentium te vol volks werd, en er uittogten geschiedden naar Pannonia, Maesia Dacie, Engeland, Italie, Frankrijk en Spanje, velen de straat overtogen tusschen hun en het wester-vasteland; dan, misschien bevindende dat de luchtstreek en de grond in deze noordelijke gewesten niet gelijk waren aan die, welke hunne volksgenooten ontdekten in de zuidelijker deelen des vastenlands van Europa, keerden velen terug, en sloegen den anderen weg op. De zoodanigen nogtans, die bleven, moeten noodwendig ontdekt hebben, dat, hoe verder zij zich zuidwaarts begaven, de grond beter en de luchtsgesteltenis zachter werd. Het is geenszins onwaarschijnlijk, dat de Mexikanen en de Indianen van het zuidelijk Amerika oorspronkelijk deze Barbaren geweest zijn, door de warmer luchtstreken meer verwijfd geworden. Allen, die ooggetuigen geweest zijn van het onderscheid tusschen de Inboorlingen, niet verder van elkander verwijderd dan Massachusetts en Zuid-Carolina, zullen erkennen, dat deze verandering nog meer mogelijk is in den Wilden, die van zijne ruwe en ongunstige luchtstreek in eene zachte en weelderige overgaat. De zuidelijke Indianen mogten dan het noordelijk gedeelte overlaten aan hunne ruwere broederen, die na hun kwamen, en dus, door de uitwerking der luchtstreke, de trapswijze veranderingen plaats grijpen van het zelfde volk, van éénen stam afkomstig, doch vaneengescheiden, en onderworpen aan en gedreven door verscheide natuurlijke oorzaken. In dezer voege valt ligt reden te geven, waarbij die veranderingen toekwamen, en dat de beschaafde Mexikanen en de woeste Mohawken | |
[pagina 164]
| |
denzelfden oorsprong hebben. - De Mexikanen, waarschijnlijk bevindende dat hunne Noordelijke Broeders zeer onrustig van aard waren, wierpen die cirkelvormige Sterkten op, hier boven gemeld, en de Piramiden waren de begraasplaatsen, waarin zij de gesneuvelden ter aarde bestelden; tot dat zij, afgemat door dit herhaalde vechten, meer zuidwaarts heen trokken, en het noorden aan hunne aanvallers overlieten, die, zich daar met den tijd vestigende, de Cherokees, Chickasaws, Chactaws enz. vormden. Dan, de gissing daar gelaten, is het blijkbaar, uit de onmetelijke landen, toebehoorende aan de Vereenigde Staten, waardoor de takken van de Mississippi heen loopen, en tot uitvoer van welker voortbrengselen die Rivier de éénige opening geeft, dat de vrije vaart daarop onmisbaar is voor de Inwoners, die thans zeer talrijk zijn, en misschien 300,000 zielen bedragen. Zij zijn te onbeschaafd en te onverduldig, om het bedwang zelfs van hun eigen Landbestuur te verdragen; gelijk de twee opstanden in het Westen, wegens de opgelegde Belasting door het Amerikaansch Gouvernement, ten duidelijkste toonen. Om deze te stillen, werden bijkans vijf millioenen Dollars te koste gelegd; en er is weinig reden om te twijfelen, indien de Wetgeving der Amerikaansche Staten geene vaardige en beslissende maatregels genomen hadde, om het geschil, ten aanzien van den Intendant van Nieuw Orleans gerezen, te vereffenen, of zij zouden, gelijk zij verklaarden, in Louisiana getrokken zijn, en zichzelve regt verschaft hebben. Ik heb reeds opgemerkt, dat de Mississippi de éénige uitvoer-rivier naar zee is voor de voortbrengselen van het westelijk grondgebied. De reden hiervan is deze: de hooge Allegheny bergen loopen dwars over het geheel der Vereenigde Staten in de lengte in eene noordoostelijke en zuidwestelijke rigting, zoo dat er geene gemeenschap is tusschen de rivieren aan den oost- of westkant, door de Inwoners der oostelijke deelen de Ultramontane-wateren geheeten. - Die van Virginie, 't is waar, hebben het denkbeeld van eene groote onderneming, om namelijk de vaart op de Potomack tot den voet der Allegheny-bergen te brengen; men spreekt ook van eene andere gemeenschap daar te stellen, door middel van de westelijkste takken der Susquehannah; doch deze pogingen in het werk te stellen, zoo het immer gebeure, zal | |
[pagina 165]
| |
veel tijdsverloop kosten; en zelfs, indien ze tot stand kwamen, blijft er over eene verdrietige en zeer kostbare overvoering te land over het gebergte, zoo dat het meeste van den uitvoer uit het westelijk grondgebied stand moet houden door het kanaal van de Rivier Mississippi. De afloop van de Ohio is zoo verbazend snel en iterk, dat tegen den stroom op te varen volstrekt ondoenlijk is; de droogten en andere belemmeringen zijn zoo veelvuldig, dat het ten uiterste veel gewaagd zou zijn, een schip en scheepslading naar zee te zenden. De Inboorlingen laden daarom hunne koopwaren in booten, of leggen ze op vlotten, die met den stroom in alle saizoenen kunnen afzakken, en, behoorlijke voorzorge aanwendende, alle deze gevaren vermijden. De vaartuigen of vlotten worden geroeid of met stokken voortgestuwd tot Nieuw Orleans, waar men ze verkoopt, en de goederen opslaat, tot dat er zich eene scheepsgelegenheid aanbiedt naar de markt, op welke de koopwaren gewild zijn. |
|