Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 114]
| |
Levensbijzonderheden en karakter van Joannes Luzac, hoogleeraar te Leijden, en in de ramp dier stad, 12 januarij 1807, omgekomen.(Uit het Fransch.)
De eerbied, aan den rampspoed verschuldigd, gebiedt ongetwijfeld, dat men, na eene zware ramp, de algemeene droefheid omtrent alle de slagtoffers laat werkzaam zijn, en zich niet haaste, om haar tot een derzelven zich bijzonder te doen bepalen. Dit laat zich inzonderheid toepassen op de gelukkiglijk zeldzame rampen, die, eene menigte huisgezinnen onverhoeds treffende, een geheel volk in rouwe dompelen. Terwijl het menschdom nog troosteloos zucht onder eene zoo diepe wonde, ware het niet welvoegelijk, van de nadeelen te gewagen, welke met name de wetenschappen en de letteren ook daarbij kunnen geleden hebben; en de vriendschap zelve zoude van baatzucht kunnen beschuldigd worden, indien zij wierd verrast, op haar graf alleen tranen stortende. Van hier dat, na de geduchte uitbarsting van den Vesuvius, die, in de eerste eeuw der Christen-jaartellinge, geheele steden deed verdwijnen, tacitus geenen spoed maakte met het opsporen van bijzonderheden wegens het treurig einde des beroemden Schrijvers (plinius), welke in die ramp was omgekomen; eerst nadat hij de algemeene droefheid had laten bedaren, ondervraagde hij over die onderwerp zijnen vriend plinius den jongen, en bekwam van hem het verhaal, hetwelk wij nog heden, zeventien eeuwen na de gebeurde zaak, met zoo veel deelnemings lezen. De werkzaamheden des achtenswaardigen Schrijvers, van welken ik zal spreken, maakten niet zoo veel geruchts als die van plinius den Natuurkundige, doch zij waren allen nuttig; en ik heb lieden van allerlei natien in zijne eenvoudige woning hem zien gaan begroeten, om hem te leeren kennen en hunnen dank te betuigen. Om zijne deugden, nog meer dan om zijne talenten, zoude hij verdiend hebben, tot lofredenaar | |
[pagina 115]
| |
een zoo beroemd' Schrijver als plinius den jongen gehad te hebben. Een ongetooid verslag doende van zijn leven en werkzaamheden, zal ik aan zijne gedachtenis de hulde doen, zijner schimme meest aangenaam, en der vriendschap meest betamende, door welke wij vereenigd waren. Joannes luzac, geboren te Leijden, 2 Augustus 1746, en overleden 12 Januarij 1807, slagtoffer der uitbarstinge, welke, op dien dag, een groot gedeelte dier stad vernield heeft, was gesproten uit een geslacht van Fransche afkomst, welk ten tijde der herroepinge van het Edikt van Nantes het vaderland had verlaten. Zich naar Holland hebbende begeven, vond het aldaar een bestaan in den Koophandel, die door deszelfs voorwerp wordt veredeld, en, ter voortplantinge van wetenschappen en geleerdheid medewerkende, om zoo te spreken in derzelver luister deelt. Geboren van eenen Vader, die, door zijnen stand, met de doorluchtigste Geleerden van Holland in betrekking stond, genoot de Heer luzac eene zeer zorgvuldige opvoeding. Met een gelukkigen uitslag leide hij zich toe op oefeningen, in haren aard zeer onderscheiden, op de wiskunde, de geleerde talen, en de regtsgeleerdheid. Met roem begon hij zijne loopbaan in de pleitzaal, eene loopbaan zoo aanlokkende voor een fraai vernuft in alle landen, en vooral in Republieken, alwaar zij dikmaals tot leerschool diende voor staatsmannen en tot eenen trap der eere. Reeds vertoonde zich aldaar aan den Heer luzac in het toekomende een schitterend verschiet, ik wil zeggen, fortuin, vele kliënten, vrienden, en zelfs roem, - toen hij genoodzaaktwas, zijne uitzigten op te offeren aan den wensch zijner familie, die hem tot eene andere soort van werkzaamheid riep. Een zijner Oomen, de Heer etienne luzac, vertrouwde hem het schrijven der (Fransche) Leijdsche Courant, waarvan hij langen tijd eigenaar en schrijver geweest was. Sedert het jaar 1770 schreef de Heer j. luzac alleen dit blad, zoo bekend in Europa onder den titel van Nouvelles extraordinaires de divers endroits. Algemeen bekend is het vertrouwen, welk dit Nieuwsschrift had; het was inderdaad Europisch, en bijkans diplomatisch geworden. Geen Gezant, geen Staatsman was er, die aan hetzelve boven alle anderen niet den voorrang gaf; | |
[pagina 116]
| |
te Konstantinopel werd het ten dienste van den Divan in het Turksch vertaald; en ik heb ten huize van den Heere luzac reizigers ontmoet, komende uit Amerika, Indie en China, die hem betuigden, voor hoe groot een geluk zij het hadden gehouden, zijne Courant in die afgelegene gewesten te hebben gevonden, als zijnde aldaar het eenige middel om hun den politieken staat van Europa te leeren kennen. Ten allen tijde zal dezelve gezocht worden, als de zekerste en rijkste bewaarplaats van alle voorvallen, behoorende tot de geschiedenis der dertig jongstverloopene jaren, en in het bijzonder van de tijden, voor den inval in Holland. Meer dan eens had de Heer luzac gelegenheid, om aldaar blijk te vertoonen van den voortreffelijken geest, die hem bezielde, het zij als mensch en waren menschenvriend, het zij als Bataaf en Patriot, in den waren zin, het zij, eindelijk, als een Fransch afstammeling, en belijdenis doende van eene verlichte verkleefdheid aan het staatkundig stelsel, welk zijne beide Vaderlanden vereenigde. De Revolutie en de Amerikaansche oorlog waren voor zijn blad een luisterrijk tijdperk, waarin hij zich boven de gewone nieuwspapieren oneindig verhief. Noodeloos is het, te melden, aan welke zaak de Heer luzac zijne toegedaanheid liet blijken. Het Amerikaansche Congres, door geheel Europa erkend, deed, door zijnen Gezant bij de Algemeene Staten, aan den Heere luzac eene vereerende getuigenis van zijne achting, ik had schier gezegd van zijne dankbaarheid afleggen. Nooit was er in den ijver van den Heere luzac voor de vrijheid iet overdrevens of onbescheidens; een te opregvriend was hij van dezelve, en te gelijk een te echt wijsgeer, dan dat hij geen tegenstrever zou geweest zijn van alle huichelaars in het patriotisme en in de wijsbegeerte. Hoewel zeer wijs en onpartijdig in alles, wat uit zijne pen kwam, ondervond de Heer luzac daarom niet minder levendig
Ces haines vigoureuses,
Que doit donner le vice aux ames vertueusesGa naar voetnoot(*).
‘Dien geweldigen haat, welken de ondeugd aan deugdzame zielen moet verwekken.’ | |
[pagina 117]
| |
Dit was genoeg om hem tot een speelbal dier vijanden te doen dienen, welke groote verdienste allerwegen ontmoet: Vitium parvis magnisque civitatibus commune, ignorantiam recti et invidiamGa naar voetnoot(*); ‘een gebrek, aan kleine en groote steden eigen, onkunde van de regtvaardigheid en nijd.’ Er was geene hoop om hem met zekere gevoelens zich te doen vereenigen; en het waren niet zoo zeer zijne schriften, als zijn karakter, hetwelk hem eenige vervolgingen berokkende, in een voor alle waarlijk onafhankelijke geesten inderdaad netelig tijdstip. Niet zoo smartelijk voor den Heere luzac was die, welke hem noodzaakte, den arbeid te staken, aan welken hij een groot gedeelte van zijn fortuin en roem was verschuldigd, als die hem van zijne jonge en talrijke leerlingen beroofde. Sints lang vervulde hij twee leerstoelen aan de Universiteit te Leijden: den eenen in de Geschiedenissen, den anderen in de Grieksche taal, waarin hij toonde, een waardig opvolger te zijn van den vermaarden l.c. valckenaer. Zoo dra de stemme der geregtigheid zich in zijn Vaderland kon doen hooren, herkreeg hij zijne beide stoelen; en de laatste jaren van zijn leven waren geheel aan de letteren gewijd. Dezelve lenigden de droefheid, welke het herdenken aan het geleden onregt in hem voedde; zij dienden ter verpoozinge van de droefheid, welke het verlies van eene met regt beminde echtgenoote hem veroorzaakte. De werkzaamheid, welke zijne twee leerstoelen vorderden; zijne genaakbaarheid ter aller ure voor de zulken zijner leerlingen, die in zijne gemeenzame gesprekken eene aanvulling zijner lessen kwamen zoeken; de zorge, eindelijk, welke hij voor de opvoeding van zijne kinderen droeg: dat alles zoude genoeg geweest zijn, om alle de dagen van een minder arbeidzaam mensch, of van een minder werkzaam verstand, te verslinden; doch geene andere uitspanning zoekende, dan den overgang van den eenen arbeid tot den anderen, vond hij niet slechts den tijd tot het in orde brengen en uitgeven der nagelatene Werken van den Heere valckenaerGa naar voetnoot(†), maar ook tot het zamenstellen van een Werk, | |
[pagina 118]
| |
hetwelk binnen kort het licht zal zien, en waarin men zal ontmoeten het resultaat der langdurige oefeningen, of liever het kort begrip der geleerde lessen diens bekwamen Hellenists. De titel is: Lectiones Atticae. De Heer luzac was bezig met daaraan de laatste hand te leggen, toen de ramp van Leijden hem ontrukte aan zijn gezin en aan zijne vrienden, die hem lange zullen betreuren, aan zijne leerlingen, die hem als eenen vader beminden, aan de beroemde school, tot het handhaven van wier billijke vermaardheid hij met eere hielp bijdragen, aan zijn Vaderland, welk hem onder zijne achtenswaardigste burgers telde. Ik zal niet ontveinzen, dat de Heer luzac aan de Constitutie van zijn Vaderland in gemoede verknocht was; maar hij behoorde niet tot die bekrompene republikeinen, die door zekere woorden verschrikt, door zekere uitwendigheden in woede gezet worden; met een sijn gevoel en een bondig oordeel drong hij door tot op den grond der dingen. Het karakter, de zeden, het geheele gedrag van eenen republikein zoo als de Heer luzac was, zouden berekend geweest zijn om klem te geven aan de leer van montesquieu, die de deugd tot het beginsel eener Volksregering stelt. De deugd was bij hem geen ijdele naam of eene bloote bespiegeling; hij gaf er het voorbeeld van, en deed haar beminnen. Het blijkt uit zijne meeste werkzaamheden, dat bij hem de beoefening der geleerdheid met de vereering der deugd als ineensmolt. Onder de menigvuldige Verhandelingen, welke onder zijn opzigt in het licht verschenen, zal ik van twee gewagen, die tot titel voeren: Observationes in loca veterum, praecipue quae sunt de vindicta divina. Men heeft van hem twee Redevoeringen, aan de Universiteit te Leijden uitgesproken, waarvan de eene tot titel voert: De Socrate cive, ook den Nederduitschen lezeren bekend, onder den titel: Socrates als Burger beschouwd; de andere: De eruditione altrice virtutis civilis, praesertim in civitate liberâ. | |
[pagina 119]
| |
Met de gezondste wijsbegeerte en eenen rijkdom van onderscheidene kundigheden paarde de Heer luzac eene eenvoudigheid en opgeruimdheid, die zijne verkeering zoo aangenaam als leerzaam maakten. Gedurende eenigen tijd deelgenoot zijner werkzaamheden, kende ik het bekoorlijke zijner gesprekken; ik verbeeldde mij bij wijlen, eenen der wijzen uit de Oudheid te hooren. Hem hoorende, vergat ik ballingschap en verbeurdverklaring; en hij lenigde voor mij de allerzwaarste verliezen. Zijn verlies werd levendig gevoeld te midden der algemeene rouwe, welke het verschrikkelijk voorval veroorzaakte, waardoor hij is omgekomen. Zijne schriften zullen zijne nagedachtenis doen leven; en het portret, welk ik geschetst heb, zoude daartoe kunnen bijdragen, indien het mij gelukt zij, een denkbeeld van zijne talenten en werkzaamheden gevende, zijne ziel te schilderen.
A.B. |
|