| |
Waarnemingen, over de middelen, om de onderscheidene trappen van vlijtbetoon en aandoenlijkheid, in de vogelen zigtbaar, met elkander te vergelijken.
(Volgens M. lacepede, Lid van den behoedenden Senaat en van het Nationaal Instituut in Frankrijk.)
Eene vrij groote maate van deelneming en aandacht wordt eigenaardig in ons opgewekt, door de beschouwing van de onderscheidene Vogelsoorten. Het is een voorwerp, dat den Liefhebber der Natuurlijke Historie eene Dierensoort onder 't ooge brengt, aanmerkenswaardig uit hoofde van de gedaante, de eigenaardige hoedanig- en hebbelijkheden. - Het verschaft den Schilder modellen van bevalligheid, van vlugheid, en kleurschakeringen, teffens schitterend en zamenstemmend. - Het verleent den Dichter de verrukkendste verbeeldingen, de levendigste vergelijkingen, om zijn werk met aardige bijsieraaden te verrijken. - Aan de Vogelen zijn ook zielen, met gevoeligheid begaafd, de gelukkigste oogenblikken der schoonste dagen verschuldigd, de zachtste bekoorlijkheden van het verrukkendst jaargetijde, en de onschuldigste vermaken van het gelukkigst tijdperk des menschelijken levens.
Alles, derhalve, 't geen ons kan opleiden tot eene naauwkeuriger kennisse van het Gevederd Geslacht, en wat ons in staat stelt om juister te oordeelen ten opzigte van de bekwaamheden, aan deze Dierensoort eigen, moeten wij ontvangen met eene daaraan verschuldigde mate van welgevallen. - In de overweging van dit onderwerp moeten wij eene behoorlijke maate van aandacht vestigen op die hoedanigheden der Vogelen, welke den waarnemer meest in 't oog loopen, het sterkst treffen;
| |
| |
op die, welke ons punten ontdekken van gelijkvormigheid met het vernuft van andere Dieren, en welke kunnen strekken, om, met eene grootere mate van naauwkeurigheid, te bepalen de mate van Instinct, den Vogelen ten deele gevallen: de meest blijkbare dezer zijn, hun Vlijtbetoon en Aandoenlijkheid.
Om de kracht der Aandoenlijkheid en de uitgestrektheid van Vlijtbetoon in deze Dierensoort te bepalen, en vervolgens, uit de bijzonderheden van elk verzameld, eene algemeene schilderij op te hangen van deze bekwaamheden, in betrekking tot de Vogelen in 't algemeen beschouwd, is het niet genoeg, met gezette aandacht te onderzoeken de daadzaken, welke afhangen van deze twee hoedanigheden, of deze met naarstigheid op te sporen en met naauwkeurigheid te berekenen; wij moeten, daarenboven, ons in staat gesteld vinden, om, met eene bijzondere naauwkeurigheid, de uitkomsten en waarnemingen te vergelijken, gemaakt op de eene soort, met die, welke zich in andere soorten aanbieden.
Met dit oogmerk heb ik het voegelijk geoordeeld, aan 't oog der Liefhebberen van de Natuurlijke Historie en der Reizigeren voor te stellen eene vergelijkende Schaal van der Vogelen Vlijtbetoon en Aandoenlijkheid.
Ten opzigte van het Vlijtbetoon staat waar te nemen, dat wij geene andere middelen hebben, om de mate daarvan in bezielde wezens te bepalen, dan de uitkomsten van die bekwaamheid; dat wil zeggen, de meerdere of mindere mate van volmaaktheid, zigtbaar in derzelver werkzaamheden. Te dezen aanzien mag dezelfde omstandigheid wegens de Vogelen waargenomen worden, als ten opzigte van bijkans alle andere levende schepselen. Derzelver opmerkenswaardigste werkzaamheden hebben geen ander doel, dan het vervaardigen, schikken en toerusten van hunne verblijfplaatsen. Zij betoonen hunne grootste werkzaamheid in het toerusten en beveiligen hunne woonsteden; voor dat tijdperk van vermaak en smerte, van genot en onrust, wanneer zij een nieuw geslacht zullen voortbrengen, 't zelve met aandacht bewaken, voeden, beschermen tegen de ongunst der jaargetijden. Het is te dezer gelegenheid, dat de Vogels alle hunne vermogens, al hun vernuft en vlijtbetoon te werk stellen. Het is derhalve in het vervaardigen hunner Nesten, dat wij de voetstappen van der Vogelen Vlijtbetoon
| |
| |
moeten opspeuren. Het is in de voornaamste verschillendheden, welke zich opdoen in deze woonsteden der Vogelen, dat wij de meerdere of mindere mate van volmaaktheid, in hun werk ten toon gespreid, ontdekken. En dewijl deze verschillendheden zich zeer gemakkelijk laten ontdekken zelfs onder eenige punten van algemeene eenparigheid, heb ik geoordeeld dezelve te moeten aanvoeren, om de vergelijkende Schaal op te maken, welke ik het waag der opmerkinge van alle Liefhebbers der Natuurlijke Historie aan te prijzen.
Deze Schaal is verdeeld in acht Graden, die elk bijkans even groot zijn. Op het laagste punt dezer Schale plaatsen wij het Vlijtbetoon dier Vogelen, die geene nesten voor zichzelven vervaardigen, maar die van andere Vogelen innemen, als de Koekoek en de Uil; of de zoodanige, die zich te vrede houden met het geringe beschutsel, 't welk zij vinden aan de zeestranden, gelijk de IJsvogel; of in het zand, gelijk de Struisvogel; in de opene velden, gelijk de Patrijs; of op den top van eene brokkelige rots, gelijk de Arend en de Gier.
De tweede Graad wijst die Vogels aan, die hunne nesten vervaardigen van ruwe stoffen, zonder keuze zamengeraapt, zonder bezorgdheid opeengehoopt; gelijk de woonstede, aan den zeeöever gemaakt door den grooten en zwaren Vogel, bekend onder den naam van Albatros.
Voor den derden Graad bestemmen wij de nesten, vervaardigd van bouwstoffen, redelijk wel gekozen, met opmerking toebereid, en dikwijls van zeer verre gehaald; nesten, bij voorbeeld, vervaardigd van mosch, bedekt met klei, en van binnen gevoerd met kruiden en bladen; als de nesten der Meerlen en ander klein Gevogelte.
Wanneer de bouwstoffen doorweven zijn met eene zekere mate van kunde, met kunst bewerkt, en zamengevoegd door eene menigte van behoedzaamheden, gelijk men op eene bijzondere wijze bespeurt in het nest van den grooten Vogel, dien men aan de zeestranden van Zuid-Amerika aantreft, bekend onder den naam van de Kamichi; deze soort komt op den vierden Graad der vergelijkende Schale.
Aan den vijfden Graad mogen wij eigenaardig toevoegen die Vogels, wier zorgvuldig opzoeken en onderscheidend oordeel hun aanzetten, om aan derzelver nesten den voegelijksten stand te geven, ten einde die te
| |
| |
beschutten tegen de gevaren, welke hunne teedere en verdediglooze jongen dreigen. Het is op deze wijze dat de Colibritjes hunne zwakke woning hechten aan het uiterste van een hangenden tak, en dezelve met eene schroomvallige bezorgdheid bedekken, door middel van de bladeren, die de uitbottende scheuten van den zwakken tak omringen.
De zesde Graad behoort aan de Vogelen, die de grootste voorzorgen dragen, om voor de veiligheid van hun klein gezin te waken, en wier nesten, gelijk die van verscheide soorten van Zwaluwen, naauwe ingangen en bogtigloopende toegangen hebben, alsmede eene soort van afdak of luifel.
Tot den zevenden Graad brengen wij de Vogels, wier wijfjes de woningen digt aan elkander bouwen, en, door eene uitstekende mate van Vlijtbetoon, hare werkzaamheden te gader voortzetten en hare woningen voltooijen, die aan elkander palen, en voorzien zijn met ingangen en openingen op het grootste gedeelte van den omtrek.
De achtste Graad moet bewaard blijven voor de Anis en de Caciques, wier wijfjes, dikwijls ten getale van vijftig, in vlijtbetoon de Bevers op zijde streven, en hare nesten, hoewel van elkander onderscheiden, bepalen onder een breed er algemeen bedeksel, 't welk over alle de kleine woningen heen strekt, en met geene mogelijkheid kan vervaardigd worden, dan door eene bestendige en zeer ongemeene zamenvoeging van eenstemmigen arbeid. - Deze laatstgemelde bijzonderheid maakt het hoogste toppunt uit van het Vlijtbetoon der gevederde Bende.
Dat wij nu nederdalen van de overweging onzer eerste vergelijkende Schale, om vervolgens op te klimmen tot eene Schaal van gelijkvormige Nestvervaardiging.
Dat wij thans de rekening opmaken van de onderscheidene kenmerken van Aandoenlijkheid in dezelfde Vogelen, en een maatstaf voorstellen van die eigenschap, verdeeld in acht bijkans gelijke Graden, en volgens het zelfde plan als de voorgaande Schaal, welke ons der Vogelen Vlijtbetoon voor oogen hield.
De mate van Aandoenlijkheid in alle Dieren moet opgemaakt worden uit derzelver bedrijven; en onder alle bedrijven, welket huis gebragt moeten worden tot derzelver Aan- | |
| |
doenlijkheid, is de gewigtigste en opmerkenswaardigste, de aard en de duur van derzelver geneigd- en gehechtheid in het paren aan elkander.
Dat wij, overzulks, de geaard- en hebbelijkheden der Mannetjes onder de Vogelen, ten opzigte van de Wijfjes, gadeslaan; zulks zal ons eene Schaal van Aandoenlijkheid opleveren, even als de werkzaamheden der Wijfjes ons de vergelijkende Schaal van Vlijtbetoon verschaften.
Onze eerste vraag valt thans: welke Vogels moeten wij plaatsen op den eersten of laagsten Graad? Het antwoord is: die Vogelsoort, welker Mannetjes de Wijfjes verlaten, vóór dat deze toebereidsels maken tot het vervaardigen der nesten, om er eijeren in te leggen. - Welke Vogelsoort komt, ten aanzien van den tweeden Graad, in aanmerking? Die, welker Mannetjes bij de Wijfjes blijven, gedurende het meerdergedeelte van den tijd, welke tot het vervaardigen der nesten gebezigd wordt. 't Is onnoodig, voorbeelden van deze beide zwakke Graden van Aandoenlijkheid bij te brengen.
In den derden Graad mogen wij plaatsen de Cacrques, van welke wij reeds gewaagden; het Vlijtbetoon dezer Vogelen heeft te meermalen de verwondering gaande gemaakt der Inwoonderen van Zuid-Amerika. De Mannetjes houden zich bestendiger op bij de Wijfjes; zij verlaten ze niet als zij de nesten vervaardigen, maar verleenen daartoe hunnen bijstand, en voltooijen ze met eene mate van geduld en vlijtbetoon, die de verwondering eens Liefhebbers der Natuurlijke Historie gaande maakt.
De vierde Graad stelt ons voor oogen die Vogelsoort, bij welke de Mannetjes de Wijfjes bewaken en beschermen, gedurende den verdrietigen tijd der broedinge. Zij brengen dezelve een gedeelte van het gezochte voediel, 't geen zij ten levensondernoud behoeven, en trachten door hunnen zang de verdrietelijkheid der dagen van broeding te verkorten. Schoon andere werelddeelen voorbeelden van dezen aard opleveren, zal het genoeg zijn hier te gewagen van den Nachtegaal, die door de streelendste toonen de bosschen doet weergalmen, en den stillen nacht deelgenoot maakt van zijne minnetoonen.
De meerder deelnemende belangstelling, welke het Mannetje aanzet om te gader met het Wijfje de eijeren te broeden, strekt tot aanwijzing van den vijfden Graad
| |
| |
op onze vergelijkende Schaal. Met vermaak beschouwt men deze opmerkenswaardige gehechtheid in de talrijke en schoone Geslachten der Papegaaijen, en in de Familie der Vliegen-vogeltjes, die zich in de brandende luchtstreek onthouden, met schitterenden luister vliegen, en als van goud, diamanten en robijnen schitteren; die van de Natuur eene gelijke mate van Schoonheid en Aandoenlijkheid ontvangen hebben. Niet min bekoort het ons, die zelfde verknochtheid te zien in de donkerverwige Vogelen van den Noorder-Oceaan, die, met weinig veranderings, leven te midden van klippen, met sneeuw bedekt, en de ontzettendste ijsklompen.
Den zesden Graad bestemmen wij voor de Vogelsoort, wier. Mannetjes, gelijk die der Ooijevaren, aanhoudend deelen in de teedere bezorgdheid van het Wijfje ter opvoedinge der Jongen.
Op den zevenden Graad zien wij de Pellikanen en eenige wilde Duiven, wier Mannetjes zoo wel als de Wijfjes in hunnen mond het noodige voedsel voor het teeder geslacht bereiden.
Eindelijk wordt de achtste Graad, met regt, toegewezen aan deze Mannetjes onder de Vogelen, wier verknochtheid sterker en duurzamer is, en hun aanzet om bij hunne Wijfjes te blijven, dezelve te beschermen en te verdedigen, langen tijd nadat de Jongen reeds uitvliegen. Op dit hoogste gedeelte der Schale moeten wij aanschrijven eene soort van Zee-zwaluwen, en weinige soorten van Faizanten. Hier ook ontmoeten wij de Patrijzen, welke wij op een ander gedeelte onzer Schale met eene mindere mate van Vlijtbetoon aantroffen.
En, indien wij, na de Aandoenlijkheid en het Vlijtbetoon der onderscheidene Vogelsoorten overwogen te hebben, op nieuw eene vergelijking maken van hun Instinct of Verstand, hoe vele voorwerpen van onderscheiden aard, die de aandacht eens Wijsgeers verdienen, doen zich alsdan niet op in de verdeeling dezer drie hoedanigheden, en in de mate van die bekwaamheden, welke de Natuur aan iedere Vogelsoort heeft toegevoegd?
Voor het overige valt het ligt, zich te verbeelden, dat, om eene stipte vergelijking daar te stellen tusschen de onderscheidene soorten, wier Vlijtbetoon en Aandoenlijkheid zal beschreven worden, met betrekking tot de Schalen, zoodanig als wij dezelve hebben aangenomen,
| |
| |
het noodig zal wezen, de slotsom aan te wijzen, opgemaakt uit deze hoedanigheden; hoe veel er moet toegeschreven worden aan den invloed der luchtstreke op de Vogelen, aan de hoogte der luchtsgesteltenisse gedurende den broedtijd, aan de hoedanigheid van het voedsel, best geschikt voor elke klasse, aan de eenzaamheid hunner wijkplaatse, aan het getal hunner vijanden, aan de sterkte der wapenrusting, elk geschonken ten aanval of ter verdediginge, aan de grootheid der vleugelen, aan de snelheid der vlugt, aan de kracht van den snavel, aan de afmetingen der pooten, aan de gedaante dier werktuigen, met welke de Natuur dezelve beschonken heeft, om te verzamelen, te vereenigen en te schikken de stoffen, van welke zij de nesten vervaardigen.
Het is, overzulks, de meerdere of mindere volkomenheid, in het maken der Nesten te bespeuren, die de onderscheidene Graden van Vlijtbetoon in de Vogelen aanwijst; en het is derzelver bestendigheid, en de uitgestrektheid van der Mannetjes verkleefdheid aan de Wijfjes, die de onderscheidene Graden van derzelver Aandoenlijkheid aan het licht brengt.
Door deze twee vergelijkende Schalen aan te nemen en met oordeel te bezigen, zal het mogelijk zijn om betrekkingen van het grootste aanbelang voor den Natuurkundigen te ontdekken, en ook eenige, die niet geheel nutteloos zijn voor den diepstdenkenden Bovennatuurkundigen.
Naardemaal deze waarheden veelvuldig moeten wezen, vatbaar voor een aantal toepassingen, en vruchtbaar in daarmede overeenstemmende uitkomsten, kunnen zij den natuurkundigen Wijsgeer de middelen verschaffen, om tot hoogere en meer algemeene beginselen op te klimmen. Hij mag van nadering tot nadering, van hoogte tot hoogte voorttreden, op eene wijze, dat hij ten toppunte komt, van waar zich de verststrekkende uitzigten opdoen. Hij zal zich in staat gesteld vinden, om, met een' trap van mindere onvolkomenheid, te komen tot eene nadere kennis en dieper inzigt van de alvermogende Natuur, die het toonbeeld is van allen Vlijtbetoon en de bron van alle Aandoenlijkheid, de eerste oorsprong van bekwaamheid, van deugd en van geluk! |
|