verborgen had gehouden. Eenige bijzondere redenen echter bepaalden dien Edelman, om voor anderen te bedekken, dat hij die som ontvangen had; derhalve liet hij een zijner Vrienden bij zich verzoeken, vertrouwde hem die som, met de ernstigste bevelen om niet te kennen te geven dat hij dezelve in handen had, en tevens met verzoek, om, ingevalle hij mogt komen te sterven, dat goud te stellen in handen van een Natuurlijken Zoon, welken hij hem deed kennen, en voor wien hij 't zelve geschikt had. De Heer C***, na hem dit beloofd en een Handschrift gegeven te hebben, begaf zich, nadat hij dien avond bij zijn Vriend gegeten had, naar huis; weinig vermoeden hebbende, dat die som zoo noodlottig voor hem zoude zijn. Dezelve had den Knecht bekoord, die, om gemelde som magtig te worden, het schelmsch besluit had genomen, zijn Meester nog dien zelfden nacht te vermoorden. De eerste slaap, als het gunstigst oogenblik tot zijn doemwaardig voornemen, was daartoe bepaald. Hij volbragt hetzelve, maar was wanhopend van na den gepleegden moord geen goud te vinden; en zijne woede vermeerderde, toen hij in de Bureau van zijn Meester, in plaats van de som, welke zijne snoode drift had gaande gemaakt, het Handschrift van den Heer C*** vond. Thans besloot hij, de straf, die hij zelf verdiende, en die hij zonder zijn tegenwoordig ontwerp niet kon ontgaan, op den Heer C*** te doen vallen. Hij begaf zich naar zijne kamer, alwaar hij den geheelen nacht peinsde op middelen om de vermoedens tegen hem af te wenden, en dezelve te doen vallen op hem, dien hij tot een voorwerp zijner wraak gekozen had. Tot dit zijn oogmerk oordeelde hij het dienstig, het Handschrift, dat hij in plaats van geld gevonden had, te vernietigen. Den volgenden morgen maakte hij, door een ontroerend misbaar, het ongeluk van zijnen Meester, dat hij den schijn gaf toen eerst ontdekt te hebben, door het geheele huis ruchtbaar. Men liet het Geregt halen, dat zich dadelijk van alle de Bedienden verzekerde, die allen
eenstemmig verklaarden, dat niemand dan de Heer C*** hunnen Meester was komen bezoeken, dat dezelve laat bij hem gebleven en langen tijd bij hem in zijn kabinet opgesloten was geweest, en dat hij alleen hunnen Meester zoo moorddadig konde omgebragt hebben. Het Geregt begaf zich naar den Heer C***, die ongelukkig dien zelfden morgen vertrokken was naar de haven van Brest, werwaarts zijne zaken hem riepen. Het kon niet missen of die reis moest voor eene vlugt gehouden worden. Het Geregt deed onderzoek, en vond de 1000 Louizen in 10 rolletjes in het muzijkpapier, zoo als de Bediende gezegd had gezien te hebben dat zijn Heer dezelve bezorgd had. De geheimhouding, die zijn Vriend hem had aanbevolen, was oorzaak, dat hij die som niet had opgeschreven, of aangeteekend dat dezelve zijnen Vriend behoorde; en dit was zeer