| |
Tafereel der oude Geschiedenis; bevattende de vorderingen der Kunsten en Fraaije Wetenschappen. Door W. Rutherford, D.D. Uit het Engelsch vertaald. IIde en laatste Deel. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. In gr. 8vo.
Rutherford's bijzonder en bepaald doel hebben wij, bij de beoordeeling des Eersten Deels, ontvouwd; dit trachtte hij ook in het tegenwoordig voor ons liggende te bereiken, en doet zulks met de daad. Het XV Hoofdst., waarmede 't zelve aanvangt, beschrijft den Tweeden Perzischen Oorlog, geeft ons de Karakters op van themistocles en aristides, en besluit met den Veldslag bij Thermopylen. De aangeduide hoofdkarakters zijn meesterlijk geschetst. Een oogslag, in 't slot dezes Hoofdstuks, op de daarin vermelde verrigtingen, deelen wij mede. ‘Het gevecht bij Thermopylen had groote en beslissende uitwerkselen ten gevolge, zoo wel bij de Perzen als bij de Grieken. Het leerde den Perzen den verheven geest en wanhopigen moed kennen van dat Volk, met hetwelk zij zich in het strijdperk stonden te begeven, en deed hun tevens zien, tot welk een hoogen prijs zij de overwinning zouden moeten koopen. Het gedrag der Grieken bij die gelegenheid verdient onzen grootsten lof. In tijden dat Europa over 't algemeen door monarchale regeringen bestuurd wordt, dat on- | |
| |
derscheidene staten niet uit burgers, maar uit onderdanen zijn zamengesteld, en de oorlog door loontrekkende legers gevoerd wordt, valt het ons moeijelijk, ons in die zelfde omstandigheid te verplaatsen, en ons die gewaarwordingen voor te stellen, welke vrije lieden bezielen, ten tijde dat hun vaderland en vrijheid gevaar loopen. Zelfs de gemeenebesten, welke onder onze beschouwing vallen, uit kooplieden en sabrijkanten zamengesteld, gewoon aan de bezigheden van het burgerlijke leven, geven ons slechts een onvolkomen denkbeeld van de krijgshaftige republieken der oudheid, en leveren zelden voorbeelden van die wonderen van dapperheid, welke uit geestdrift en wanhoop ontspringen. De dag van
Thermopylen kondigde der wereld aan, het door de Atheniensers en Spartanen vast genomen besluit, om liever als vrije lieden te sterven, dan als slaven te leven, en leerde den grooten Koning, dat hij, met alle zijne millioenen van het Oosten, de Grieken misschien zou kunnen verdelgen, maar dat het hem onmogelijk zijn zoude hen te onder te brengen.’
Het XVI Hoofdst. beschrijft ons de gebeurtenissen van den slag van Thermopylen, tot de overwinning ter Zee bij Salamis, de gewigtigste en meestbesllissende, welke de Grieken ooit op de Perzen behaald hadden. Met het XVII Hoofdst. vaart rutherford voort met de groote gebeurtenissen te boeken, die sints dezen slag, tot het einde van den Perzischen oorlog, voorvielen. Hoe vele personen, die de aandacht trekken, en op eene zeer verschillende wijze den menschkenner bezig houden, ontmoeten ons! De Schrijver is zeer gelukkig in de opgave van Karakters: een zeldzaam willen wij gedeeltelijk met zijne eigene woorden voordragen. Vermeld hebbende, hoe gelon, na het behalen der roemrijkste overwinning, naar Syracusen terug keerde, rekenschap van zijn gehouden gedrag gaf en van het hem toevertrouwd gezag, door het volk als redder, weldoener en vader toegejuichd, alsmede dat de Syracusers, schoon zeer gezet op hunne vrijheid, het besluit namen om hem de kroon op te dragen - vervolgt hij: ‘Wanneer 's volks geluk slechts het doel der Koningen is, verkrijgen zij eenen onbepaalden invloed op de harten hunner onderdanen. Het volstrekte gezag, waarmede de Syracusers gelon bekleedden, stelde hem in staat, hun gewigtigere diensten te doen. Hij is een van die weinige voorwerpen in de Geschiedenis geboekt, die, na het verkrijgen van den schepter eens Opperheers en den lauwerkrans eens Overwinnaars, een grooter en beter mensch geworden is. Geene vijanden meer te duchten hebbende, liet hij alle staatzuchtige ontwerpen varen, en leide zich slechts toe op de bevordering van den bloei zijns Koningrijks, door nijvere arbeidzaamheid en de werken des vredes. Tienduizend vreemdelingen, die met moed en getrouwheid onder zijne vaandels gediend hadden, begiftigde
| |
| |
hij met het burgerregt, en, door hen in de gemeente in te lijven, vermeerderde hij de bevolking van de hoofdstad en vergrootte de magt van den staat. Het aanmoedigen van den landbouw was een der hoofdoogmerken van zijn bestuur. Gewoon in het open veld te wandelen, vereerde hij den landman dikwijls met een bezoek, en gaf hem nieuwen moed door zijne gesprekken; met minder luister, doch met meer wezenlijke achtbaarheid aan het hoofd van het landvolk verschijnende, dan waarmede hij bij andere gelegenheden aan 't hoofd van heerlegers optrok. Hij bevorderde de aankweeking zoo wel der fraaije als nuttige kunsten. Onder zijne bescherming en leiding werd de hoofdstad versierd met de fraaiheden van den Carthaagschen buit, terwijl die werken van vernuft te voorschijn kwamen, welke, ten tijde van cicero, als de voortreffelijkste gedenkstukken der oudheid geschat werden. - De gouden gedenkpenningen van gelon, welke zeer kunstig gewerkt en ook nu nog in wezen zijn, wettigen de lofspraak van den Romeinschen Redenaar, - Hij beschouwde het bezit van de opperste magt als eene verpligting, hem opgelegd. om den Staat te beschermen, en begreep dat hij Koning was alleen voor 's Volks welzijn. Geene uiterlijke vertooning van 't aanzien en de magt der Koninklijke waardigheid makende, nam hij slechts de zorgen en moeite, daaraan verknocht, op zich; doch vond zijn ijver voor 't algemeene welzijn rijkelijk beloond, door het alles overtreffend genoegen van millioenen menschen gelukkig te maken.’
Te regt mag rutherford, in het XVIII Hoofdst., loopende van het einde van den Perzischen tot aan het begin van den Peloponesischen Oorlog, dit tijdvak aanmerken als het vermaardste in de Geschiedenis van Griekenland; daar de Grieken, gedurende dit luisterrijk tijdvak, zoo vol van de gewigtiglste gebeurtenissen, even zeer uitstaken door vernuft en goeden smaak, als zij van wege hunne Dapperheid en Vaderlandliefde vermaard waren, en Athene door de wetenschappen en kunsten bloeide, terwijl zij door hunne wapenen zegevierden; - te regt het niet ondienstig keuren, van de gebeurtenissen, die tot het daarstellen van dit roemrijk tijdperk, 't welk alle volgende eeuwen verlichtte en beschaafde, medewerkten, niet slechts een algemeen, maar uitvoerig verhaal te geven. Hieruit wordt een vrij breedsprakig Hoofdstuk geboren, 't geen door afwisseling van groote gebeurtenissen de aandacht gaande houdt, doormengd met karakterschilderijen, die treffend geteekend zijn. Een pericles vertoont zich, onder andere, in volle grootheid.
Van zoo veel krijgs gelezen hebbende, ontmoet men in het XIX Hoofdst. eene aangename afwisseling, daar rutherford zich zet, om ons den oorsprong en de vorderingen der wetenschappen en sraaije kunsten in Griekenland te vermelden,
| |
| |
‘De oorsprong der Wetenschappen maakt een der belangrijkste en navorschingwaardigste onderwerpen uit in de Geschiedenis der Menschheid. Geen onderscheid is treffender dan dat, welk plaats vindt tusschen de noodzakelijke kunsten en die, welke men met den naam van schoone of fraaije kunsten bestempelt. Behalve die, welke strekken tot zelf behoud, zijn er andere, die alleen 't vermaak ten doel hebben. Hetgeen op 't eerste gezigt vreemd moge schijnen, zijn echter de laatsten zoo wel de gewigtigste als meest schitterende; de verbetering, de verfraaijing en de geneugten der maatschappij vloeijen voornamelijk uit dezelve voort, en het karakter van menschen en volkeren hangt af van den trap van volmaaktheid, welken zij bereikt hebben. - De oorsprong der sraaije kunsten moet nagespoord en terug gebragt worden tot den oorsprong der maatschappij. De God der natuur bestiert 't gebruik van alle de vermogens, welke hij gegeven beeft; het verstand en de verbeelding, zoo wel als de uiterlijke zinnen, streven naar 't genot van eigenaardige geneugten; en in elke gunstige omstandigheid legt de mensch de sljner vermogens van zijn maaksel aan den dag.’ Dit denkbeeld werkt onze Schrijver uit in zijn verder verslag, 't welk, zoo ten aanziene van het algemeen als ten opzigte van bijzonderheden, met genoegen en vrucht zal gelezen worden. Kortelijk vinden wij hier het voornaamste van de Tooneeldichtkunst, zoo het Treur- als het Blijspel, alsmede van de Wijsbegeerte in dit tijdperk.
Na de verlustigende beschouwing van deze Lettettooneelen, wordt het gordijn des Krijgs weder opgeschoven; en de Peloponesische krijg, die zeven en twintig jaren duurde, Griekenland ontvolkte en de geldmiddelen uitputte, maakt de stoffe uit van het XX Hoofdd. In den loop dezes krijgs ondervonden beide de partijen de wreedste rampspoeden, en vertoonden eenen moed, welke hun de grootste voordeelen op hunne gemeene vijanden zoude hebben doen behalen. Alcibiades treedt hier, in zijne onderscheidene gedaanten, te voorschijn. In twee Afdeelingen is dit Hoofdstuk afgescheiden; de laatste loopt van het einde van den Krijgstogt naar Sicilie tot aan de vestiging van de dertig Dwingelanden - ‘De Atheniensers,’ schrijft onze rutherford, ‘werden op denzelfden dag, waarop zij de roemrijke overwinning te Salamis behaald hadden, het slagtoffer van 't bondgenootschap hunner landgenooten. De muren en vestingwerken der Stad, aan minerva toegewijd, werden tot den grond toe geslecht, en, te midden van eene uitgelatene en zegevierende dartelheid, werd de dwingelandij van Athene vervloekt, en haar val verklaard te zijn het herleven van de Vtijheid van Griekenland. - Lysander veranderde aanstonds den vorm van het Atheensche Staatsbestuur, stelde aan dertig Archons of Dwingelanden over de Stad, haalde door geschenken drieduizend tot hunne partij over, uit het schuim
| |
| |
van 't volk zamengeraapt, om des te veiliger met 't leven en den eigendom der overigen, naar goeddunken, te kunnen omspringen.’
Bij het einde van den Peloponesischen oorlog herleefde het Spartaansche Rijk op de puinhoopen van dat van Athene, en de Lacedemoniers begonnen, als Volk, de hoofdrol in Griekenland te spelen: dit wordt in het XXI Hoofdst. tot aan den Vrede van Antaclides ontvouwd. ‘Dan Sparta,’ merkt onze Schrijver op, ‘schoon aan eene Aristoeratische regering onderworpen, werd echter minder naar een regelmatig stelfel bestuurd, en bezat mindere slaatkundige vastheid, dan eenig ander der Grieksche Gemeenebesten. De hartstogtelijke drijsten van naijver, afgunst, heerschzucht en wraak, met een ingewortelden en eeuwigen wrok tegen Athene, waren de voornaamste drijfveren van alle hunne daden.’ Dit wijst het geheel beloop der gebeurtenissen des laatsten of XXII Hoofdst. uit. Sparta scheen ten toppunt van luister geklommen, en deszelss magt zoo vast gevestigd te hebben, dat het niets van eenig toeval of tegenkanting te duchten had; doch niettegenstaande die schijubare gerustheid broeide er eene omkeering in een hoek des lands, waar zij de diepste wonden geslagen en de grootste verongelijkingen gepleegd hadden. Treffend is de geschiedenis der vierhonderd naar Athene gevlugte Thebanen, met derzelver gevolgen, die onder pelopidas eene omwenteling daarstelden, welke den Thebanen een nieuw staatkundig bestaan gaf, tot eene reeks van groote en heldhastige daden opleidde, en hunne geschiedenis zoo vermaard maakte, als dezelve voorheen in diepe vergeteiheid was gedompeld geweest. Epaminondas vertoont zich hier in een voordeelig licht, en zijn afgemaald karakter is treffend, doch de uitvocrigheid wederhoudt ons van de overneming.
Dan kunnen wij niet nalaten onze Aankondiging te besluiten met het einde dezes Werks. ‘Met epaminondas nam de roem van den Thehaanschen naam een einde. Aan hem en belopidas waren de Thebanen dien voorrang verschuldigd, welken zij in Griekenland verkregen hadden, en gedurende eenigen tijd verloren zij niet geheel en al het aanzien, waarvan zij in 't bezit waren, zoo lang hunne zaken door deze groote Mannen bestierd werden; doch het was eerder een gevolg van hunne vorige grootsche bedrijven, dan wel van hunne latere pogingen. De levensvonk was uitgebluscht, welke hunne sluimerende kracht had opgewekt, en eene algemeene kwijning schijnt van nu voortaan alle hunne handelingen te hebben gekenschetst. - Na den slag van Mantinaea bragt de uitgeputte staat van alle de vijandelijke magten eenen kortstondigen vrede te wege, onder de bemiddeling van artaxerxes. - Ten tijde van diens dood, leverden de Staten van Griekenland, verzwakt door hunne burgerlijke oorlogen, door rijkdom en weelde be- | |
| |
dorven en verbasterd, een tegengesteld treurig tafereel op van 't geen zij waren ten tijde van de Thermopylen en Marathon. Oneenig onder elkander, zonder vaderlandsliefde, zonder gezonde staatkundige inzigten, werd het welzijn van het geheel verwaarloosd; leder Staat beschouwde zijnen nabuur met oogen van afgunst en rooszucht; inwendige tweespalt en kabalen verscheurden den boezem van elk hunner, van Athene. Sparta en Thebes af, tot aan het onbeduidendste gemeenebest toe: terwijl de twistende partijen, ieder op hare beurt, over hare tegenpartije zegevierden, elkander verdreven of om hals bragten. - Intusschen verhief philippus van Macelonie zich trapswijze tot aanzien en magt, en wachtte elke gunstige gelegenheid af,
om zich hunne zwakheid en oneenigheid ten nutte te maken: terwijl Griekenland in diepe zorgeloosheid sluimerde, en het niet in 't hoofd van eenen Atherionser of Spartaan opkwam, dat de Overwinnaats van den Grooten Koning immer of ooit de ketenen zouden kunnen torschen van iemand, dien zij slechts als 't gering Opperhoofd eens Barbaarschen Volkstams beschouwden.’ |
|