melt, verlevendigen het verhaal, 't welk nu en dan door berigten uit het Vaderland, en ook van zijne maria van vliet, regt aangenaam wordt afgewisseld. Voorts houdt hij zich vooral ook nog in Zwitserland op, en reist naar Holland terug; nemende twee nog jonge Linderen van eenen waardigen Protestantschen Kerkleeraar, villeneuve, te Lausanne, (die derwaarts tot hunne verdere opvoeding gezonden werden) onder zijn geleide. Deze terugreis doet hij in gezelschap van den Engelschen toen nog jeugdigen milton. Ook hier is het werk rijk in nuttige leering, en geeft aangenaam onderhoud.
Zie daar eene en andere voorname bijzonderheid aangestipt, waaruit de Lezer oordeele, hoe deze Roman geheel en al tot aankweeking van nuttige kennis en edele gevoelens is ingerigt. De Schrijver vertrouwt, ‘dat zich niemand stooten zal aan eenige kleine vrijheden, die hij zich, meest echter omtrent Buitenlanders, heeft veroorloofd; terwijl men dit stuk beschouwen moet, niet uit het oogpunt van eene ware, maar verdichte geschiedenis, om welker belangrijkheid te vermeerderen hij van tijd tot tijd wezenlijk bestaan hebbende personen doet optreden.’ Hoezeer wij in den grond, blijkens voorgaande beöordeelingen, te dezen opzigte met den Schrijver van een verschillend gevoelen zijn, nam echter, bij de lezing van dit werk, ons hart als 't ware ons oordeel gevangen; zoodat wij hem deze, de achtbaarheid der Geschiedenis wel eens kwetsende vrijheden, hier ligtelijk konden vergeven.
De algemeene verklaring, in het zelfde Voorberigt, omtrent de Recensenten, die wel iets van een' gemelijken uitval heeft, had de Heer loosjes, wiens redelijke eigenliefde toch over 't geheel allezins reden heeft om over de beöordeelaars zijner werken voldaan te zijn, wel mogen achterhouden. - Hij beklaagt zich over dezulken zijner beöordeelaren, die, ‘onder den schijnschoonen glimp van hoogachting, hem zijne seilen hebben aangewezen.’ Wij weten niet, noch verlangen te weten, welke beöordeeling hier bepaaldelijk bedoeld worde. Maar de Heer loosjes heeft te veel kennis van het menschelijk hart, dan dat wij hem behoeven te vragen, onder welke klasse van menschen hij zijne Hoogachters en ware Vrienden zoude zoeken, - onder vleijers, die hem nimmer eenige seil deden vermoeden, of onder dezulken, die hem, op eene bescheidene wijze, en met welgemeende betuiging van hoogachtinge, dezelve doen opmerken? - En 't is onder de laatstgenoemden, dat wij, ook zonder het antwoord van zijn Ed. op deze onderstelde vraag, ons gaarne rangschikken.