Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReize naar de Caribische Eilanden, in 1780 en 1781; door Cornelius de Jong, toen ter tijd als Luitenant dienende aan 's Lands Schip van Oorlog, Mars, onder bevel van den Schout-bij-Nacht W. Krul. Met Platen. Te IIaarlem, bij F. Bohn. In gr. 8vo. 324 Bl.‘Wij twijfelen niet,’ dus besloten wij de met welverdienden lof aangekundigde Reize van den Heer de jong naar de Middellandsche Zee, ‘of de Schrijver, die op eenen zoo Volkbehagenden trant de pen voert, zal aanmoedigings genoeg vinden, om met zijne andere Reizen even als met de (toen) uitgegevene te handelen, van losse aanteekeningen Brieven te ma- | |
[pagina 596]
| |
ken, de oorspronkelijke na te zien en te verbeterenGa naar voetnoot(*).’ Onverwacht kwam ons gevolgelijk deze latere Reize niet in handen. Dezelve is geheel op den trant der vorige ingerigt; alleen maakt hij hier en daar breedere uitweidingen, doch die, schoon loms van elders bekende zaken en voorwerpen betreffende, zich met genoegen ter herinnering laten lezen. Van Adelborst was de jong thans tot Luitenant bevorderd, en op het Schip des Schout-bij-nachts, krul, geplaatst. Te dezer gelegenheid geeft hij in zijnen I Brieve zijne bedenking op over de benaming van Schout-bijnacht. Wij ontleenen ze, als, onzes inziens, onderrigtend en bondig. ‘De naam van Schout-bij-nacht, aan een hoog Militair Officier, aan een der Opperbevelhebbers van eene Oorlogsvloot gegeven, klinkt, daar de Vroedvrouw dikwijls, ten minste op sommige plaatsen, denzelsden naam draagt, zoo wonderlijk en vreemd, dat men veeltijds elkander nienwsgierig afvraagt, waar zulks toch van daan mag komen? De Franschen hebben hiervoor het woord Contre Amiral, en de Engelschen Rear Admiral; de eerste omdat hij achter of tegen den Admiraal, die de Vloot leidt, over zeilt, en de laatste eensdeels om dezelsde reden, en anderdeels omdat hij zijne vlag van den achtersten mast voert. Maar nu wij Hollanders, wij noemen hem Schout-bij-nacht. Hoogstwaarschijnlijk is de reden deze: in de vloten, zoo als ik reeds gezegd heb, is het de post van den Schout-bij-nacht, de marschorde te sluiten, de achterste van allen te zijn en het oog op allen te houden; des nachts voert hij hiertoe een vuur of een lantaarn aan den boegspriet, de plaats het meest geschikt om 't zelve voor allen, die voor hem zijn, zigtbaar te maken; en daar hij nu, als de achterste van allen, de eenige is, die bij nacht de asdwalingen en achterblijvingen der schepen zien kan, en hem de zorg is aanbevolen om zulks voor te komen, en de achterblijvende of afdwalende weder met het gros der Vloot te vereenigen, (waarbij men nog voegen kan de gerustheid van de geheele Vloot, en derzelver vertrouwen, dat de oplettendheid van den Schout-bij-nacht hen beveiligt en verzekert, dat geen vijand bij nacht achter in de Vloot of het Konvooi zal | |
[pagina 597]
| |
indringen, zonder dat bij zulks vooraf zien en waarschuwen zal,) is het mijns inziens alleen hierin, dat men den oorsprong van den naam Schout bij Nacht, eenigzins gelijkstaande met oppasser, beveiliger in den nacht, zoude moeten zoeken.’ - De Heer de jong doet door dusdanige ophelderingen, ook van Scheepsgebruiken, zijnen in de Zeevaart onkundige Lezeren veelvuldigen dienst. In de dagen des liggens en wachtens naar zeilgelegenheid preste een Engelsch Oorlogsfregat Matrozen; maar moest ze wedergeven, gelijk de tweede Brief berigt, en het voorgevallene tot de aankomst op Madera vermeldt. De derde Brief beschrijft dit Eiland, met 's Reizigers ontmoetingen. De volgende is het reisverhaal van daar naar St. Eustatius. Hier treft men eene uitweiding aan over het vinden van Amerika door columbus, en vertaling eens ouden Briefs over de ontdekkingen van nicolaus en marcus antonius zenus. Duister is deze Brief veelzins, en de jong, schoon zelf een Zeeman zijnde, begrijpt er vele zaken niet van. Door lengte der geheele opgave, waarvoor de Schrijver oordeelt reden te hebben, is dit een vervelend gedeelte. Dan dit wordt in den vijfden Brieve vergoed door een berigt van het woelig St. Eustatius, te dien jare de Stapel- en Handelplaats, waar de toen drukke handel bescherming vond tegen de aanrandingen der Engelschen. Wie zich het jaartal dezer Reize herinnert, haalt voor zijnen geest de Handeldrukte aldaar. - Dan reeds toen waren de Forten ter verdediging in een allerellendigsten staat. Een kort verslag des gegeven hebbende, besluit hij: ‘Dan laat ik dit onderwerp afbreken, en een digt gordijn laten vallen over eene nalatigheid, die alle palen overschreedt, en welligt de droevigste verliezen ten gevolge kan hebben.’ - De Slavenhandel gaat op St. Eustatius, even als in de gansche West-Indiën, zeer druk; en zulks te meer, omdat deze ongelukkige menschen, tot schande der menschheid, daar almede een tak van Koophandel uitmaken. Zulks doet den Schrijver, in den zevenden Brieve, over het deerniswaardig lot der Slaven uitweiden. Ontzettend is de beschrijving van een Orkaan, in den achtsten Brief. Deze deed hun met het Schip van de reede vlugten en het hagchelijkst zeegevaar ondervinden. Op 't ontkomen zeilen zij naar Martinique. De voornaamste bijzonderheden dezes Eilands worden vermeld. - | |
[pagina 598]
| |
Op St. Eustatius wedergekeerd, handhaafde krul tegen de Engelschen de eer der Hollandsche vlag. Het water aldaar maar matig goed en daarenboven zeer schraal te krijgen zijnde, verzeilden zij naar het Engelsch Eiland St. Christoffel. Van dit in rang op Jamaica volgend Eiland treffen wij in den tienden Brieve vrij uitvoerige narigten aan. Zoo dikwijls van Suiker en Koflij gesproken hebbende, oordeelt hij het de plaats, om zijnen Vriend, en thans ook de Lezers dezer Brieven, met die voortbrengsels nader bekend te maken; te dezen einde deelt hij mede de kundigheden, hem door een in dit vak kundig man opgegeven, om te toonen, dat het alleen door bloot toeval is, dat wij landbouwende Volkplantingen bezitten, en dat het bij de eerste overwinning onzer Amerikaansche Bezittingen nimmer het voornemen geweest is om dezelve te stichten. Gaarne zouden wij dit overnemen; dan de breedvoerigheid verbiedt het ons. Den Vaderlande tot eere strekkende en zeer lezenswaardig zijn de bescheiden, welke wij wegens het Suikerriet en de Koflij aantreffen. Op St. Eustatius terug gekeerd, beschrijft de elfde Brief nog eenige niet vermelde bijzonderheden, bovenal de Natuurlijke Historie betreffsende. Dit afgehandeld hebbende, krijgt het Reisverhaal eene andere wending, met den aanvange van de reis naar het Vaderland, ten geleide van een aantal rijk geladen Koopvaarders. - Onbewust van den Oorlog, wordt krul door de Engelschen aangevallen. 's Mans verdediging en sneuvelen wordt hier door een zeer deelnemend ooggetuigen, den Heer de jong zelven, nadrukkelijk beschreven. Zoo zag hij het uur zijns doods, waarvan hij meermalen op reis gesproken, doch op deze wijze niet verwacht had. Men heeft te meermalen vreemd gevonden, dat de Schout-bij-nacht krul zich in volle montering bij den slag vertoonde, en dus ten doel stond van uitgekipt en getroffen te worden: dan hij, der vredebreuke onbewust, had zich aangekleed, om bij een te wachten mondgesprek met afgezondenen van een der naderende Engelsche Oorlogschepen te spreken. Kort, maar heftig, was het gevecht met een' vijand, die, na de vermeestering des Schips, den Oorlog tusschen onzen Staat en Groot Brittanje bekend maakte. Alle de Koopvaardijschepen werden met het genomen Oorlogschip naar St. Eustatius gevoerd; welk Eiland | |
[pagina 599]
| |
reeds door rodney intusschen was ingenomen. De dertiende Brief geeft dit te lezen, met vermelding van de schepen en goederen daar gevonden, alsmede die zich te St. Martijn en op Saba bevonden. Eene eervolle begrafenis werd den Schout-bij-nacht aangedaan; de karakterschets, van hem gegeven, strekt hem zeer tot eere. Het gedrag der trouwelooze Engelschen op St. Eustatius wordt met afzigtige verwen afgemaald in den veertienden Brieve. De jong's wedervaren, alsmede dat zijner lotgenooten, vermelden de vijftiende en zestiende Brieven, van het Eiland St. Christoffel geschreven. Rodney's en der Engelschen handelwijze worden met verdienden afkeer beschreven; die des eerstgemelden liep in zulke hier vermelde uitersten, dat hij ‘door zijne eigen Natie vervloekt werd, en een iegelijk erkennen moest, iets dergelijks, in de tegenwoordige tijden, bij beschaafde volken, nooit plaats gehad te hebben.’ Des Schrijvers wederkomst op St. Eustatius geeft hem gelegenheid, om, in den zeventienden Brieve, rodney's gedragingen door een aantal van diens Proclamatien, en met de stukken te toonen, dat hij met de zijnen barbaarsch gehandeld, de Inwoners alles ontnomen en verkocht heeft; ‘velen waren genoodzaakt het Eiland te verlaten of gebannen, alleen die weinigen uitgezonderd, die getrouwheid aan den Koning van Groot-Brittanje hadden willen zweren.’ Staaltjes van mishandelingen geest ons deze Brief te lezen. De volgende vermeldt der Engelschen bemagtiging van Demerarij en Essequebo, met de daarbij buitgemaakte schepen en andere te dier gelegenheid van en naar Suriname en andere plaatsen in de West-Indiën gaande genomen; dit getal beliep 170 schepen en vaartuigen. Zijn aandeel in den buit en roof moet, naar 's Schrijvers opmerking, hem ‘vorstelijke schatten hebben opgebragt, en hij is, welke rampen de oorlog ook heinde en veer verspreiden mag, door denzelven rijk geworden.’ Zeer schraal was het onderhoud aan boord van het schip; doch het werd aan land verzoet. Bij afwisseling onderhoudt de Schrijver ons met verscheide voorwerpen der Natuurlijke Historie, inzonderheid de Insecten: deze maken den negentienden Brief uit. - De nederlaag, door de Fransche Vloot aan den Engelschen Admiraal hood toegebragt, verhaast het vertrek des Heeren de jong met zijne Reisgenooten van | |
[pagina 600]
| |
St. Eustatius. - Schraal uitgerust en gedwongen te vertrekken, stevenden zij naar het Deensche Eiland St. Thomas, waar zij het allerheuschst onthaal vonden. Terwijl hij zich hier met eenige zijner Reisgenooten verlustigde, werd aan boord voor alles gezorgd, en de gulheid vergoedde hier de schrale uitrusting, door de Engelschen den schepelingen medegegeven. Hierdoor geraakten zij in staat tot het genoegelijk volbrengen der thuisreize, in de twee laatste Brieven vermeld. Het Portrait van den Schout-bij-nacht krul, en eene Afbeelding des Gevechts van 's Lands Schip Mars, tegen de Engelsche Oorlogschepen Monarch, Panther en Syhille, versieren dit Stuk, waarmede deze Reis compleet is. - Zonder des eenige aanduiding aan te treffen, durven wij bijkans voorspellen, dat wij nog meer Reizen dezes Zeemans te wachten hebben. Zij zullen ons en, zoo wij vertrouwen, den Landgenoot welkom wezen. |
|