Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStaatkundig Nederland; een Woordenboek tot de Biographische Kaart van dien naam; door Mr. Jacobus Scheltema. IIden Deels 2de Stuk. Te Amsterdam, bij J. ten Brink, Gerritsz. In gr. 8vo.Den dubbel verdienden lof onthielden wij aan dezen verdienstelijken arbeid des Heeren scheltema nietGa naar voetnoot(*), en is dit Stuk, waarmede dezelve voltooid wordt, tot denzelven even zeer geregtigd. Wij treffen daarin aan, de nog overschietende Staatsmannen, op de Biographi- | |
[pagina 593]
| |
sche Kaart vermeld, van T tot Z, in den eigensten smaak als de voorgaande behandeld. - Telkens, wanneer de Heer scheltema zich in de gelegenheid bevindt, en dit gebeurt vaak, om iets min bekends, ten opzigte van de vermelde Personen, mede te deelen, doet hij zulks: van hier, dat wij, wegens zeer bekende Staatsmannen, bijzonderheden van eenen zeer belangrijken aard opgeteekend vinden; van die natuur is het Artikel, pieter adriaanszoon van der werff, enz. Bij de opgave van de hoofdtrekken des levens van johan de witt vermeldt de Heer scheltema, onlangs gelegenheid gehad te hebben, een meesterlijk geschreven Brief van o.z. van haren over het karakter van dien Raadpensionaris te lezen. Deze beklaagde zich bijzonder over het gemis eens Briefs van willem van haren, in den brand van het huis te St. Anna verloren, waarin zeer vele kleine bijzonderheden aangaande de witt's leef- en handelwijze gevonden werden. Van haren herinnerde zich nog eenige. Derzelver opgave luidt: ‘Vastheid, om bij een opgevat voornemen te blijven, was de hoofdtrek van dit karakter, en hiertoe dienden hem vele stelregels. Gevraagd, hoe het mogelijk ware, dat hij zoo veel konde verrigten? gaf hij tot antwoord, dat hij aan alles dadelijk eene bestemde plaats gaf, nimmer iets zonder reden tot den dag van morgen uitstelde, en maat hield in spijs, drank, beweging en rust, Hij was zeer bezorgd voor zijne gezondheid, weinig bezorgd voor zijn leven. Zie hier over ook Briefe über die neuesie Litteratur, XIII. 56. De Mathesis en derzelver toepassing op alle bedrijven was zijn stokpaardje als het ware; diepe algebraische berekening was uitspanning voor hem. In gezelschappen was hij hoog en koel, en hierdoor bij velen, zelfs in den vriendenkring, meer ontzien dan bemind. Ook wordt in dezen brief vermeld, dat hij werk van de dichtkunst maakte; hij prees aan jonge vrienden steeds de beoefening aan van de werken van hooft en cats te gelijk, om de overmaat van kracht bij den eenen door de woordenrijkheid van den anderen te lenigen, en omgekeerd. Horatius was vooral zijn lieveling; doorgaans droeg hij een Exemplaar der Poëmata bij zich. Zie ook o.z. van haren, Geuzen, 354.’ - Eene andere aanteekening, voor ons ter overneminge te lang, levert een sterksprekend be- | |
[pagina 594]
| |
wijs op van de witt's bijkans ongeloofelijke werkzaamheid. Behalve de Persoonsbeschrijving van de op gemelde Letteren voorkomende Staatsmannen, schenkt ons de Schrijver, tot volmaking zijns arbeids, Bijvoegsels en Verbeteringen op de voorgaande Deelen zijns Werks. Alle zijn ze niet van 't zelfde aanbelang; doch geene overtollig. Zeldzaam is een Schrijver zijn eigen berisper; scheltema heeft deze koenheid. Bij het overzien des Werks tot pieter van bleiswijk gevorderd, schrijft hij in de Bijvoegsels: ‘Deze Levensschets is eene der minst gelukte en minst gelijkende. Een Schilder kan op een Pourtrait, het welk hem niet behaagt, de kwast zetten, en van nieuws af beginnen; dit is buiten de magt van den Schrijver: het zal echter den waarheidlievenden Lezer niet anders dan aangenaam kunnen zijn, dat wij hem het volgende er bij geven, hetwelk, naar ons begrip, beter gelijkt.’ Wij hangen het hier op. ‘Pieter van bleiswijk, Raadpensionaris en Grootzegelbewaarder van Holland enz. Na eenigen tijd den Lande in onderscheidene betrekkingen als Advocaat gediend, en sedert 1752 eerst den post van tweeden, vervolgens van eersten Pensionaris zijner Geboortestad Delft bekleed te hebben, werd hij in den jare 1772 tot den gewigtigen post van Raadpensionaris geroepen, en nam denzelven in 't eerst bij stille tijden met veel goedkeuring waar; dan toen de stormen van Staat opstaken en alles zorgelijker werd, konde het niet missen, of hij moest, bij het sturen der Staatshulk in de barning der gevaren, opspraak verwachten. Daar hij, volgens caillard, (zie de Levensbeschrijving van frederik willem II, door segur den Ouden, D. I. bl. 170) een van die menschen was, “die in Staatkundige verdeeldheden wel de eene partij willen volgen, doch zonder de andere te veel te beleedigen, en die nooit verzuimen, om zich van alle kanten eenige uitvlugt voor te behouden, en de wisselvalligheden van een aantal gebeurtenissen niet op hun zelf te doen te huis komen,” verwierf hij goed- en afkeuring bij beide partijen. Nadat ontdekt was dat hij de bekende Acte van Consulantschan gesteld had, sloot hij zich, mis- | |
[pagina 595]
| |
schien meer uit vrees dan uit beginsel, nader aan de Staats- dan aan de Stadhoudersgezinden; en dit had ten gevolge, dat hij, na de omwenteling van 1787, van de Ambten van Raadpensionaris, Grootzegelbewaarder en Stadhouder der Leenen, schijnbaar op zijn verzoek, ontslagen werd, en kort hierna zijn afscheid nam. In de eerste dagen der omwenteling heeft hij bij het woeden van het graauw veel moeten lijden, en zeer veel bezadigdheid en moed doen blijken. Hij bleef tot zijn overlijden, in 1790, Curator van 's Lands Hoogeschool te Leyden, die veel verpligting aan hem heest. Hij liet den roem na van een ijverig beoefenaar en voorstander van nuttige kunsten en wetenschappen te zijn geweest. Hij had eene Bibliotheek verzameld, die zeker eene der rijkste en kostbaarste was, hier te lande door een bijzonder persoon bijeengebragt. In zijne jeugd had hij zich roem verworven door eene geleerde Verhandeling over de Dijken. Bijzonder viel zijn lust op de Wis- en Natuurkunde; door het toepassen van de eerste bij de zorg voor 's Lands geldmiddelen, erlangde de Staat veel nut van dezelve.’ Een breede Bladwijzer komt den Zoeker te gemoete. Aanmoedigings genoeg heeft de Heer schelteaia ontvangen, om ons niet alleen de Kaart en Levensschetsen van Helden te schenken, maar ook de Letter- en Kunstkundige Geschiedenis van ons Vaderland op gelijke wijze te bewerken. |
|