| |
Geneeskundig Magazijn, door A. van Stipriaan Luiscius, C.G. Ontijd en M.J. Macquelijn. Vden Deels 1ste Stuk. Eerste Afdeeling. Te Leyden, bij A. en J. Honkoop. 1808. In gr. 8vo. 131 Bl.
De goedkeuring en aanbeveling van dit Geneeskundig Werk zijn onzen Lezeren reeds uit vorige beoordeelingen kenbaar geworden. Wij brengen beiden ook andermaal op deze Afdeeling van het 1ste Stuk des Vden Deels over, welke, volgens het plan der kundige Verzamelaars, de Verhandelingen zal bevatten; terwijl de twee overige, die wij met verlangen te gemoet zien,
| |
| |
de Ziektekundige Historien, de Beoordeelingen en Uittreksels enz. zullen inhouden.
De Waarnemingen over de Vaccine of Koepokken, medegedeeld door den werkzamen Hoogleeraar thuessink, maken het begin en meer dan de helft dezer Afdeeling uit. Reeds had zijn Ed. in vorige stukken omtrent de Vaccine gewigtige waarnemingen en aanmerkingen medegedeeld; deze nu bevatten als 't ware het ultimatum van alles, wat omtrent de Vaccine dient overwogen en in 't oog gehouden te worden. Vele hoogstbelangrijke aanteekeningen zijn in deze waarnemingen verspreid; wij wenschen dezelve daarom met de vorige in handen van die Geneeskundigen, welke, wij kunnen niet zeggen uit onkunde, maar uit vooringenomenheid met eigene gevoelens en halstarrigheid, zich met de inenting der Koepokstof in geenen deele willen inlaten. - Onder de vragen, die zich de Hoogleeraar in den loop zijner waarnemingen voorstelt te beantwoorden, komen ook deze voor: Wat heeft de ondervinding geleerd omtrent den invloed der Koepokken op andere ziekten? Wat omtrent de chronische uitslagen? - Dat zij eene goede uitwerking doen op alle de zoodanige. Bij schurftigen zal men bespeuren, dat de Vaccine over 't algemeen niet vat, of dat de Koepokken zich met eene gele vuile stof vullen; schijnende zij echter de vatbaarheid voor de Kinderpokken in het vervolg weg te nemen. Te regt oordeelt, naar ons inzien, de Hoogleeraar, dat men voorzigtig zijn moet, om uit zulke Koepokken in te enten. Men heeft wel staande gehouden, dat de natuur der stof niet veranderd werd door verschillende complicatien van andere ziekten, en gezegd, dat, ofschoon men Koepokken van schurftige of scrophuleuse kinderen inentede, men goede en ware Koepokken verkreeg, zonder dat er eenige andere smet werd overgebragt; maar de gedaante der Koepok bij zulke schurftige en scrophuleuse kinderen verschilt niet alleen merkelijk met, maar de stof zelve is door haren troebelen etter zeer onderscheiden van de zuivere Koepok; zoodat het waarschijnlijk is, dat deze stof ook het gezonde ligchaam
anders zal aandoen, eene andere reactie, en dus eene meer of minder ontaarde Vaccine zal voortbrengen. Wij bevelen met den Hoogl. dit met allen ernst aan de overdenking onzer Kunstgenooten; wij voor ons meenen, dat men vooral daarop dient te let- | |
| |
ten, dat de persoon, van welke men stof ter inentinge genomen heeft, van chronische uitslagen, scrophula etc. vrij is geweest, en gelooven, dat, door gebrek aan behoorlijke reactie der ligchamen, door deze zelfde veranderde reactie eene ontaarding der stof plaats grijpen, en daardoor een trage en onregelmatige loop der Koepokken ontstaan kan.
De Hoogl. wil niet ontkennen, dat de Koepokken soms eene scrophuleuse dispositie ontwikkeld hebben, en dat men na dezelve klieren en uitslagen heeft zien ontstaan; dit hebben de Koepokken gemeen met alle koortsige ziekten, en zijn zeker daarin minder nadeelig dan de menschenpokken, welke deze ziekten veel sterker ontwikkelen. Zijn Ed. raadt daarom aan, het gestel te zuiveren en te versterken, wanneer er zulk eene dispositie plaats heeft, of, na het afloopen der pokken, door laauwe baden, calomel, antimonialia, etc. deze gevolgen te voorkomen. Wij voor ons kunnen hier met grond bijvoegen, dat men ook dezen uitslag veelal zal kunnen voorkomen, indien men, na den afloop der Vaccinatie, de gevaccineerden eenige dagen zacht openende laxeermiddelen toedient. - Dan wij kunnen al het belangrijke niet aanroeren; men leze en herleze deze waarnemingen zelve.
Over de scheikundige werking van sommige zoogenaamde Antidota of Tegengistmiddelen in het dierlijk ligchaam, getrokken uit de scheikundige Lessen en Demonstratien van den Rotterdamschen Geneesheer dl. craanen, is het nu volgend onderwerp. Dat de Scheikunde in den loop van de laatste twintig jaren meer toegebragt hebbe tot volmaking van de verschillende takken der Geneeskunde, dan alle andere wetenschappen sedert eene Eeuw, is voor hem eene waarheid, die met den voortgang dezer belangrijke wetenschap bekend is. Dat men intusschen in de toepassing dezer Scheikunde op onze dierlijke bewerktuiging meermalen te verre ging, is aan hem bekend, die geen vreemdeling in de geschiedenis der Geneeskunde is. Het ging haar zoo als alle andere geneeskundige theorien, welke, te overdreven toegepast, te driftig en onberedeneerd voorgestaan, niet zelden verderselijke gevolgen te weeg bragten. Zoo zag de driftige voorstander der Opwekkings-theorie niet dan incitatie, reactie, prikkel enz., en verklaarde daaruit alle verschijnselen in de dierlijke huishouding; terwijl de
| |
| |
Scheikundige deze niet dan uit scheikundige werkingen wilde verklaard hebben, en het ligchaam alzoo in eene scheikundige werkplaats veranderde. Beiden gingen te ver, ofschoon in beider gevoelens veel goeds was. Het hier geplaatste stukje van den Heer craanen, van wiens scheikundige kennis en bekwaamheid wij de gunstigste gedachten voeden, heeft ten doel, te betoogen, dat de werking der zoogenaamde Antidota, of tegengiftmiddelen, zoodanig is, dat zij zich in het mensch- of dierlijk ligchaam met de smet- of giststof, chemico sensu, verbinden, den zoogezegden venijnachtigen aard der laatsten vernielen, zonder dat men daarbij van de door tegenprikkeling eigenaardig voortgebragte levenswerkzaamheid der vaste deelen onzes ligchaams eenige belangrijke medewerking te wachten hebbe. - Wij hebben dit stukje, met de daarbij gevoegde ophelderingen en bijvoegselen omtrent de verdeeling der vergiften in Chemische en Dynamische, met zeer veel genoegen gelezen, en zijn ook gedeeltelijk van zijn gevoelen, met betrekkinge tot de scheikundige werking der Antidota op de zoogenoemde venena chemica (waaromtrent zijn Ed. ook meer bijzonder wil, zoo wij meenen, dat dezelve toegepast zal worden), op dadelijke gevallen van vergiftiging; maar wij zouden gaarne meerdere opheldering wenschen omtrent de wijze, hoedanig de Kwikmiddelen exclusive, en wel in eenen scheikundigen zin, op het venussmet werken, er zich mede vereenigen, en door deze vereeniging de schadelijkheid er van wijzigen en tegengaan; gelijk wij ook nog niet geheel klaar inzien, hoe de koolzure potasch, na uit het spijs- of darm-kanaal in de tweede wegen opgenomen, en van daar door de nieren in de blaas overgebragt te zijn, niet op deze laatste, maar bij uitsluiting op den steen invloed uitoesene en die ontlede, het zij door eenig zuur des blaasteens tot zich te trekken en
eigen koolzuur daarentegen over te geven, het zij door met deszelfs loogzoutachtige basis het verband en den vasten zamenhang des steens te verbreken en op te lossen. De vraag blijst toch altijd moeijelijk te beslissen, of die koolzuure potasch, juist zoo als zij door den mond ingenomen wordt, tot in de blaas overgebragt worde, en of zij dan in een levend bewerktuigd ligchaam geene verandering onderga, enz. Wij herhalen, het is ons nog niet klaar genoeg: dit echter moet
| |
| |
geene reden zijn, waarom men zich met het gevoelen van den bekwamen Schrijver niet zou mogen vereenigen; daar toch, zoo als zijn Ed. te regt aanmerkt, de verklaring, dat door die koolzure potasch eene eigenaardige opwekking der blaas geschiedt, waarvan alsdan het gevolg is dat dezelve op den steen werke en dien door deze werking verbrijzele, hypothetisch gesteld is. - Wij zien met verlangen meerdere dergelijke stukjes van den Heer craanen te gemoet.
Her derde stuk, bevattende eene Beschrijving van een aanmerkelijk Navelgezwel bij een eerstgeboren Kind, door h. van der voort, Stads Chirurgijn te Haarlem, is der lezinge overwaardig, en verdiende ongetwijfeld der vergetelheid onttrokken te worden, leerende dezelve, hoedanig de Natuur in staat zij, gebreken, die voor het menschelijk oog dikwijls doodelijk schijnen, tot eene zekere hoogte te herstellen, of hoe ten minste het leven tot eenen trap, onbegrijpelijk voor het verstand, kan gerekt worden; gelijk de Heer van der voort te regt aanmerkt.
De Manier om de drukking der Navelstreng voor te kemen, door j.h.j. wellenberch, Chirurgijn en Vroedmeester in 's Hage, verdient de bijzondere overweging der Verloskundigen. De Schrijver oordeelende, dat, in verre de meeste gevallen, de eenigste oorzaak, welke men van de Syncope bij pas geboren kinderen kan aannemen, in den verminderden of gestaakten omloop van het bloed naar het hart van de foetus bestaat, en dat de drukking van de navelstreng daarvan vooral de oorzaak is, deed zulks bij hem het denkbeeld ontstaan, of er, om dit toeval te voorkomen, niet eenig werktuig zou kunnen uitgevonden worden. Hetzelve zal bestaan in eene buis of koker, gevormd van Elastieke gom of andere zelfstandigheid of zamenstelling, genoeg tegenstand biedende om de drukking er van voor te komen. Deze koker, welke vijf duim lengte behoort te hebben, behalve het handvatsel, en eene zoodanige middellijn, welke voldoende is om de navelstreng in zich te bevatten, zonder die te drukken, moet in de lengte gespleten zijn; zonder dit zou men er de streng niet in kunnen plaatsen. Wanneer men er zich van bedient, behoeft men slechts de navelstreng, die men genoegzaam naar buiten heeft gebragt, er in te bevatten, en vervolgens het instrument te sluiten, door het haakje, 't welk zich aan het hand- | |
| |
vatsel bevindt, en vervolgens het werktuig in den uterus te doen glijden, tot boven de plaats, waar de navelvaten zouden kunnen gedrukt worden; het onderste uiteinde zal geplaatst worden tegen de heiligzitbeensbanden, waar hetzelve den minsten hinder kan geven aan den doortogt van het kind. Bij deze beschrijving is eene afbeelding gevoegd, welke men met elkander vergelijke. Wij gelooven, dat er met de applicatie van dit werkruig eenige moeijelijkheid zal gepaard gaan; dan het strekke daarom juist tot onderzoek voor Verloskundigen; terwijl in allen gevalle de poging des Heeren
wellenbergh lof verdient.
Eene Waarneming des Hoogl. thuessink, bevattende een geval van vergiftiging door Garnalen, verzeld van eenige aanmerkingen, besluit deze Afdeeling. |
|