hierop kwam een ander reiziger den zelfden weg, vond den ledigen geldgordel, en nam dien, dewijl hij nog goed was, op en mede. - Nu kwam hij aan de plaats, daar de gekwetste koopman lag. Hij bezag en betastte hem, en dewijl hij nog warmte aan hem bespeurde, trok hij zich zijner aan, en beproesde, of hij hem weder in het leven konde brengen.
Bij deze weldadige onderneming betrapten hem eenige boeren, hielden hem voor den moordenaar, en namen hem gevangen. Hij mogt zijne onschuld betuigen, zoo veel hij wilde, het hielp niet, hij moest mede voor het geregt.
De regters lieten hem visiteren; men vond bij hem den geldgordel van den vermoorden koopman, dien de naastbestaanden van denzelven zeer wel kenden; men besloot eenigzins overijld daaruit, dat hij de moordenaar ware; en hoewel hij het maar zoo aanstonds niet bekende, zoo werd hij nogtans tot de straffe der wetten verwezen.
De dadelijke moordenaar had intusschen van de zaak gehoord, en was zoo vermetel, dat hij zelfs in de gevangenis ging, om den ongelukkigen te zien, die voor zijn misdrijf boeten zou.
Dan, in den tusschentijd, dat hij in de gevangenis gegaan was, om den mensch te zien, die onschuldig sterven moest, brak zijn knecht de kast open, stal het horologie van den vermoorden koopman, en verkocht het aan eenen Jood. De Jood bood het te koop, en kwam daarmede toevallig bij eenen man, die het kende. De gansche zaak kwam aan den dag, en de onschuldige werd geregtvaardigd.’