Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven over het Eiland Walcheren, van T. Speeleveldt, Lid van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Met Platen. In den Hage, bij Immerzeel en Comp. 1808. In gr. 8vo. 176 Blz.Zocht immer eenig Schrijver, en hoe velen bestaan zulks! de punt van de pen der Boekbeoordeelaren te verstompen, of een vloed van aanmerkingen, op zijn Werk te maken, af te weren, gewis de Heer speeleveldt doet zulks zoo veel een hunner, in het korte Voorberigt | |
[pagina 547]
| |
der opgemelde Brieven. Aan een werkzamen post verbonden, kon hij alles met de vereischte naauwkeurigheid niet onderzoeken. Zijn post verbond hem steeds aan éénen oord; daar had bij bepaalden arbeid; hij kon slechts zijne gedachten op daarvan onderscheidene voorwerpen vestigen, als een dikwijls afgebroke rust of gunstige oogenblikken zulks toelieten. Dit hoopt de Schrijver ‘zal voldoende zijn ter verontschuldiging voor al het onvolledige, 't welk men in dit Werkje zal aantreffen, voor de gapingen, welke zich in de verschillende voorwerpen opdoen, en voor de onevenredigheid, welke er in de behandeling van eenige derzelve bestaat; men zal zich dan niet verwonderen, dat er zoo veel over eene plaats is gezegd, en zoo weinig over eene andere, van welke misschien veel meer te zeggen viel. Men zal zich altoos gelieven te herinneren, dat de Schrijver geen meester geweest is, noch over zijn persoon, noch over zijn onderzoek.’ Daarenboven is zijn doel bij het opstellen dezer Brieven geenszins geweest, eene Beschrijving van het Eiland Walcheren te geven. Anderen uit te schrijven, lustte hem niet. ‘De Verzameling behelst dan, in den eigenlijken zin,’ gelijk hij opgeeft, ‘niets dan eene mengeling van Waarnemingen over sommige gedeelten van het Eiland Walcheren.’ - Hij begon echter zijn onderzoek meer algemeen te maken, dan hij zich eerst voorstelde, toen hij zich onverwacht naar elders moest begeven. ‘Veel blijft er derhalve,’ onderrigt hij ons, ‘voor den oplettenden Opmerker over. Volledige aanmerkingen wegens de Stroomen, die het Eiland omringen, wegens de Natuurlijke Historie, wegens de Zeden, voor zoo verre die van de Hollanders verschillen, ontbreken nog.’ Van aanbelang is de herinnering des Schrijvers, dat de Brieven geschreven zijn in het jaar 1805 en in het begin van 1806, en dus alleen op de toenmalige gesteldheid van het Eiland toepasselijk. - Voorts heeft de Schrijver zijne Waarnemingen in verschillende tijden opgesteld, en gevolgelijk hebben zijne gevoelens over eenige onderwerpen niet altoos dezelfde kunnen zijn. Moeten zoo vele voorbedingen den Recensent niet ontwapenen, en doen berusten in des Schrijvers betuiging: ‘dat, zoo hij hier en daar eene voor het algemeen nuttige | |
[pagina 548]
| |
opmerking heeft gemaakt; zoo hij bij het nasporen van enkele onzekere en gewigtige onderwerpen, in het midden der verschillende gevoelens, eenig licht over duistere gissingen heeft verspreid, zijn oogmerk bereikt is’? - Wij nemen echter de vrijheid, hier en daar iets bij het overnemen aan te merken. Een zevenëntwintigtal Brieven maakt deze Verzameling uit, welker Inhoud vooraan wordt opgegeven, doch welke wij noodeloos achten uit te schrijven. De stad Vlissingen ligt eerst aan de beurt. Onder de bijzonderheden, daar opgemerkt, loopt een geheele en geen korte Brief over de Draaikooi: in een der hoeken van den voorgevel van het Raadhuis is eene ijzeren Draaikooi, waarin ligte Vrouwen gedraaid worden. De Schrijver was ooggetuige van die strafoefening, welke hij met alle vieze kleuren beschrijft en te regt afkeurt. Of de benaming van Ligtekooijen uit dit draaijen, 't welk eertijds meer algemeen plag te zijn, ontsproten is, gelijk de Schrijver misschien stelt, blijft hij ons misschien. Breed is de Brief over de ruiter, en, hoe bekend ook die Zeeheld zij, en hier niets nieuws van hem voorkome, zal men dien Brief met genoegen lezen. - Ondanks het te Vlissingen eerst gevestigde, maar thans naar Middelburg overgebragte, Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, denkt de Heer speeleveldt niet gunstig over de Geleerdheids- en Wetenschaps-min der Vlissingeren. Nogtans vergeet hij niet met lof te gewagen van elizabeth wolff, de met roem bekende Dichteresse en Schrijfster, en aan den Vlissingschen Dichter bellamy den verdienden lof te geven. ‘Hij was,’ vinden wij hier naar waarheid te nedergesteld, ‘een der weinige Dichters, welke tot het teedergevoelige neigden, zonder in dat overdrevene te vallen, 't welk, door veel te zeggen, niets zegt, en dikwijls meer den verwarden dan den gevoeligen Dichter kenmerkt. Ook was zijn toon even zeer voor het krachtige als voor het zachte gestemd: somtijds zelfs is hij diep en verheven.’ Het opschrift boven de deur der Roomsche Kerk te Vlissingen, Soli Deo consecratum, geeft den Schrijver stoffe om des uit te weiden, en onder andere op te merken: ‘God beveelt u, dat gij zijne groote Zendelingen eert; dat gij Hem, wiens Goddelijke lessen en zedekunde, indien zij door het menschdom wierden waargenomen, | |
[pagina 549]
| |
het geluk van alles, wat leeft, zouden bevestigen, eerbiedigt, bemint en navolgt; maar God alleen moet aangebeden worden.’ De Zeeweringen trekken bovenal des Briefschrijvers aandacht. Het verbazend onderhoud beloopt 's jaarlijks tusschen de honderd veertig en vijftig duizend Guldens, behalve de bezoldingen der Inspecteurs, Commisen enz. Deze uitgave heeft alleen plaats bij het gewone onderhoud; bij onvoorziene voorvallen loopen de kosten van 't zelve oneindig hooger. De grondteekening van eene Zeewering heldert dit op. - Den Paalworm vermeld en de behoedmiddelen daar tegen beschreven hebbende, sluit hij met deze aanmerking: ‘Het schijnt uit dit alles, dat de Natuur alle hare krachten heeft ingespannen, om de vindingrijkheid, de onvermoeide arbeidzaamheid en het geduid van Zeelands Ingezetenen te beproeven. Tot hier toe is de mensch overwinnaar gebleven; hij geniet tot heden toe de vruchten der voorouderlijke deugden; vier of vijf voeten onder het water heeft hij twee of drie bloeijende Steden, in den engen omtrek van naauwlijks vier vierkante mijlen, gebouwd, geniet hij alle voortbrengsels van eenen vetten grond, en slaapt hij gerust, terwijl een uitgebreide en dikwijls woedende Oceaan boven zijn hoofd brult. Van welk ander Volk op den aardbodem kan men het zelfde zeggen?’ - De groote stoornis dier ruste te dezen jare was ten tijde des schrijvens nog in de toekomst verborgen. Het afnemen der Duinen, waarover hij zich bijzonder uitlaat, spelde reeds veel gevaars. - Deze treurige beschouwingen wisselt de Schrijver af met een Boeren Steekspel, het jammerlijk overblijfsel der beroemde Ridderspelen van de Middel-eeuw. Zeer kort is de vermelding van Middelburg; breeder weidt hij uit over den door hem met rede gewraakten Slavenhandel. Weinige bladzijden beslaan de ook weinig beteekenende Brieven, getiteld Grafschrift en de twee Gelieven. Westkapelle en Domburg leveren ons belangrijker zaken op, schoon menigvuldige verhinderingen den Heere speeleveldt niet hebben toegelaten, zijne nieuwsgierigheid, dan slechts gedeeltelijk, te bevredigen. Inzonderheid betoont hij zich een lief hebber der Oudheden, waarom hij, bij die te Domburg te zien zijn, lang vertoeft, en smallegange tegen van der sloot verdedigt. De | |
[pagina 550]
| |
Godin nehalennia, waarover zoo veel geschreven is, krijgt hier eene groote beurt. Hij houdt haar voor eene plaatselijke Godheid van dit land, voor eene bijzondere Afgodin van het Landschap, twee hoedanigheden in zich vereenigende, welke bij de overige bekende Goden der Ouden naauwkeurig waren afgescheiden, namelijk die van eene Land- en Zeegodesse, en het schijnt, dat zij in beide, of in eene derzelve, mogelijk nog in andere oorden is aangebeden, daar men bij Keulen een' aan haar gewijden Steen heeft gevonden. ‘Dit,’ voegt hij er nevens, ‘zou ook blijken uit het opschrift van een' Steen, welken men te Domburg in den gevel van een huis heeft ontdekt, die, volgens cruisselbergen, te Vlissingen bewaard wordtGa naar voetnoot(*); op welken steen men haar den naam van Buurgodin zou gegeven hebben: immers dit zou bewijzen, dat de naburen der Zeeuwen haar denzelven hadden toegeëigend. - Cruisselbergen is van oordeel, dat, dewijl de naam dezer Godinne, burorina, kan afstammen van Buren, Geburen, dezelve zoo veel als Buurgodin wil zeggen.’Ga naar voetnoot(†) Veere, Rammekes en hare Reede krijgen eenige toelichting. Over Arnemuiden is hij breeder, daar weinige Steden in de wereld in een zoo kort tijdsbestek zoo vele wisselende lotgevallen hebben ondergaan. ‘In den tijd van minder dan tweehonderd jaren werd (gelijk de Schrijver toont) deze plaats viermalen vernietigd, en verkreeg zij viermalen een schielijken luister; in derzelver oorsprong ging het oud en naderhand het nieuw Arnemuiden, door tegenstrijdige oorzaken, zonder hoop | |
[pagina 551]
| |
van herstel, verloren, het een door te veel, het ander door gebrek aan water.’ Een kort woord voegt speeleveldt er bij over de Kleeding der Inwoners van Arnemuiden en St. Joosland. De Brief over de Terpen en Wieren, waarover zoo veel geschreven en getwist is, verdient gelezen te worden. Korter, dan men zou verlangen, doch de Schrijver heeft zich des verontschuldigd, is hij over de Luchtsgesteldheid, Levensregel en Boomen. Vlissingen heeft, wat de gezondheid betreft, verre den voorrang boven Middelburg. Dan hij zou meenen geen regt aan de Luchtsgesteldheid van het Eiland Walcheren te doen, indien hij niet verhaalde, dat hij zich in geene omstandigheid immer gewacht had voor koude, vochtigheid, wind, morgen- en avondluchten, en echter, bij de in achtneming van eene naar het land geschikte levenswijze, er eene even goede gezondheid had genoten als in eenig ander deel van ons Vaderland. De Heer speeleveldt beklaagt zich, dat hij niet dan zeer onvolkomen aan het verlangen van zijn' Vriend, aan wien de Brieven zijn gerigt, kan voldoen, wegens den Grond, Grondbraken, en Voortbrengsels van het Eiland. Gewis heeft zijn Vriend ook iets meer verlangd wegens de Inwoners en Zeden, dan twee bladzijden druks vermelden. Over de afneming der Duinen op het Eiland had de Schrijver beloofd zijnen Vriend te zullen onderhouden, in de hoop van eenige voldoende onderzoekingen deswegen te zullen kunnen doen; doch daar hij zijnen laatsten Brief schreef, op het punt staande om Walcheren te verlaten, moet de Lezer zoo wel als zijn Vriend zich met eenige weinige opmerkingen vergenoegen. Behalve de Schets van de Dokken te Vlissingen, en eene Grondteekening van een gedeelte eener Zeewering, versieren nog twee Platen dit Werkje; de eene is eene Afbeelding van het Beeld der Overwinninge, en de andere stelt ons twee uitstekend merkwaardige Oudheden voor. |
|