oordeel, aangevuurd door eene altijd werkzame geestdrift, welke hem door de milde Natuur was geschonken en zich al vroeg in hem openbaarde.’
Laat ons nu doornik hooren. ‘Eenmaal bekend geworden zijnde - zegt hij - verkreeg deiman, als Geneesheer, den toegang tot de aanzienlijkste Familien - verwierf hun vertrouwen, ja, ik durf zeggen, hunne liefde. En, geen wonder, deiman behoorde tot de zoodanigen, die zich overtuigd houden, dat een Geneesheer zijn gezag niet moet vestigen op het dor voorkomen van een' Geleerden, noch moet oordeelen genoeg gedaan te hebben, wanneer hij, slechts, geneest. Neen, met een opgeklaard gelaat, in hetwelk troost en hulp te lezen was, trad hij, steeds, in het vertrek van den Lijder, en plaatste zich, als een schutsgod, naast zijne legerstede. Zijne ondervragingen liet hij, steeds, vergezeld gaan van eene stilie hoop op herstelling. Hierdoor verwekte hij eene zekere opgeruimdheid van gemoed - terwijl de kranke, daardoor, tevens, zonder angst voor eenen, hem toeschijnenden, veel beteekenenden blik van den Geneesheer, zijne gewaarwordingen en de verschijnselen zijner ziekte, ongestoord, opnoemde. Hiervandaan, dat de noodlijdenden reikhalsden naar de komst van deiman, dewijl zij, na zijn bezoek, zich beter meenden te gevoelen. Deze oogenblikken waren voor hun oogenblikken van geruststelling en hulp tevens.
Wat konde nu anders het gevolg zijn van eene zoodanige verkeering met zieken, dan dat deiman, niet alleen als Geneesheer door hun geacht, maar ook, als Vriend, wierd hooggeschat. Hierdoor wierd zijn Persoon, niet alleen in dagen van droesheid, maar ook in dagen van vreugde gezocht, en hij genoot, daardoor, alle de genoegens van eenen gezelligen omgang. In één woord, deiman was bij zijne kranken niet alleen de Geneesheer, neen, hij was, tevens, de Vriend van het huis.
Zijne opgeklaardheid van geest, gepaard met een scherpzinnig oordeel en eene snelle bevatting, veroorzaakte, dat deiman, als Geneesheer, iets bezat, hetgeen aan zeer weinigen ten deel valt. Hij doorzag, met dezen gelukkigen aanleg, zeer snel de naaste oorzaak der ziekte, doorgrondde, zoo wel de verschijnselen, die met deze naaste oorzaak het naauwst verbonden waren, als die, welke met deze het minst in verband stonden. Hierdoor vatte hij, doorgaans, zoo gelukkig den draad van de, veeltijds, zeer verwarde reeks der, niet zelden, tegen elkander strijdende, ziekteverschijnselen. Zijne aanwijzing moest, dus, veelzins, met die der natuur, volkomen, overeenstemmen. Daarbij hield deiman steeds in 't oog, zijn, van den beginne, aangenomen beginsel, om de ondersteuning der krachten als een hoofddoel van den Geneesheer te beschouwen.
Bij dit alles nu voegende eene ondervinding, (die niet alleen