Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe l'Influence d'une grande Revolution, sur le Commerce, l'Agriculture et les Arts, &c. Dat is: Over den Invloed eener groote Omwenteling op den Koophandel, den Landbouw en de Kunsten; eene Verhandeling, door de Akademie van Lyon bekroond, en opgedragen aan zijne Majesteit den Koning van Holland: door P. Laboulinière, Secretaris-Generaal der Prefekture van het Departement der Opper-Pyreneen, enz. In den Haag, bij Immerzeel en Comp. 1808. In gr. 8vo. 312. Bl.De Vraag, door de Akademie der Wetenschappen, Fraaije Letteren en Kunsten, te Lyon, in hare openbare zitting van 26 Augustus 1806, bekroond, was van den volgenden inhoud: ‘Welke zijn de middelen, van welke eene Landsregering zich kan bedienen, om ten voordeele van den Akkerbouw, den Koophandel en de Kunsten de ontwikkeling te doen dienen, welke eene groote Omwenteling aan de denkbeelden geeft, en den nadruk, welken dezelve aan de karakters der menschen bijzet?’ De bekroonde Antwoorder verdeelt zijne Verhandeling in twee deelen; van welke het eerste deel een regelregt beredeneerd antwoord op de voorgestelde Vraag bevat, het tweede de bewijzen en gronden, op welke hij zijne redeneringen bouwt; dit voert tot opschrift: ‘Historisch verslag van de omwentelingen, welke, in verscheidene deelen des aardkloots, de Landbouw, de Koophandel en de Kunsten ondergaan hebben, nevens de aanwijzing van de oorzaken, die dezelve hebben doen ontstaan.’ In het bearbeiden van deze belangrijke onderwerpen heeft eene meesterlijke hand de pen gevoerd. Bondige | |
[pagina 515]
| |
redekaveling en uitgebreide kunde gaan hier hand aan hand gepaard; blijk vooral van de laatste levert het historisch verslag ten overvloede uit. Hetzelve is in vijf Hoofdstukken verdeeld, loopende over de Oostersche landen; de Westersche landen; het hedendaagsche Europa; de ontdekking der Oostindien en de Bezittingen der Europeanen in dat gewest; de ontdekking der Westindien en de Bezittingen der Europeanen in dien oord. Elk dier hoofdstukken is wederom gesmaldeeld, meer of minder uitvoerig berigt gevende van de opkomst, voortgang en toestand van den landbouw, koophandel en kunsten, in de onderscheidene landen en bij de verschillende volken, tot die afdeelingen behoorende. Gunstig spreekt de Heer laboulinière ook van eenigen der oudste volken van het Oosten, doch ziet zeer laag op de Israëliten of Joden neder. Volgens hem waren zij nooit landbouwers noch handelaars, kweekten nooit wetenschappen en fraaije kunsten. ‘Altijd in oorlog met hunne naburen,’ zoo schrijft hij, onder andere, ‘leefden zij meestal van roof, naar het voorbeeld der Lacedemoniërs, en waren, even als deze, de geesel der volken, die niet magtig genoeg waren om hun tegenstand te bieden. Even als de Lacedemoniërs, nog eens, roemden zij in hunne trotsche onkunde, en verachtten alle volken der aarde, met welke zij geenerlei gemeenschap wilden hebben. Hunne wetgeving, de opvoeding, die zij ontvingen, en de prediking hunner profeten, versterkten hen telkens in dien blinden geest van eigen-ikheid, welke hen in hunne slavernij volgde, en die hen zelfs in hunne verstrooijing niet heeft verlaten.’ En een weinig verder: ‘Het blijkt, dat de Israëliten van de Chaldeeuwen hunne meeste godgeleerde en wijsgeerige kundigheden ontleenden.: het zij omdat zij met dezelven van eenerlei afkomst waren, volgens het meest aannemelijke gevoelen, het zij omdat zij de grondregels en leerstellingen diens volks gedurende de Babylonische gevangenis hadden ingezogen, hetwelk zeer waarschijnlijk is. Men weet, dat esdras, na de wederkomst uit de gevangenis, de boeken van mozes, die verloren waren, hermaakte (refit), en het is natuurlijk te denken, dat hij er vele denkbeelden inlaschte, uit Chalden ontleend, het moederland van verdichtsels, fabelen en wereldwordingen.’ | |
[pagina 516]
| |
Een nog ongunstiger aanzien heeft het volgende: ‘Ten allen tijde bezaten d. Joden even weinig smaak voor de fraaije kunsten als voor de wetenschappen; en de zoo zeer beroemde Tempel van salomon kon zelfs met de slechtste gedenkteekens van Griekenland niet vergeleken worden; en nog was het een werk der Pheniciërs, zoo als wij uit den Bijbel zelven leeren.’ Hadde de Heer laboulinière de nu te veel vergetene, doorwrochte Brieven van eenige Joden aan den Heer de voltaireGa naar voetnoot(*) gelezen en onpartijdig beoordeeld, 's Mans berigt wegens de Joden zoude zich merkelijk gunstiger vertoond hebben. Zonder de palen van ons bestek te overschreden, zien wij geene kans tot een ontledend verslag van dit, over het geheel genomen, keurig Werk. Met regt roemt de Schrijver den Landbouw, als het oudste der menschelijke bedrijven, en om zijnen weldadigen invloed op den toestand der Volken. Doordrongen van een levendig gevoel van de belangrijkheid der zake, heft de Heer laboulinière, den Landbouw aansprekende, in eene soort van verrukkinge, aldus aan: ‘Weldadige Godheid! die den mensch de kunst hebt geleerd om het koorn te doen uitbotten en het tot zijne spijze te doen dienen; gij! voor wie Azie, Egypte en Griekenland, alwaar gij de eerste lessen gaaft, altaren, onder verscheidene benamingen, gebouwd hebben; gij! die door dankbare natien wordt vereerd, als de voedster van het menschelijk geslacht, en wier eerdienst nevens uwe weldaden zich over de geheele aarde verspreidde; gij! die de moeder der Kunsten, des Koophandels en der Wetten waart, algemeene en vruchtbare oorzaak gij hadt in uwe wijsheid die aaneenschakeling van wonderen besloten, welke gij uit eene eenige en dezelfde bron hebt weten te putten! Dat de volken u om strijd zegenen! alles ontleenen zij van één geschenk uwer hemelsche hand!’ |
|