welligt de openbare uitgave van eenig Leerboek aanprijzing verdienen. Voor zoo ver, toch, geene Akademie met eenig regt beweren kan, dat zij alleen de wetenschap in pacht bezit, is het noch voor de Maatschappij, noch voor de Jeugd (en wel vooral niet voor de laatste, opdat zij niet leere, te zweren in de woorden van hare Meesters,) noodzakelijk, het gevoelen des Leeraars of Hoogleeraars te weten. Hij behoort zijne Leerlingen alleen bekend te maken met de verschillende gronden der stelsels, opdat zij, tot een rijp oordeel gekomen, voor zich zelven aannemen, hetgeen hun zal toeschijnen waar te zijn.
Opregtelijk verheugt zich de Recensent, dat door den Hoogl. van de wijnpersse aan deze laatste behoefte in sommige opzigten voldaan is. Naauwelijks is er eene stoffe, waarover zoo verschillend gedacht en geschreven is, en bij opvolging zal gedacht en geschreven worden, als de zedelijke Wijsgeerte, en wel daarom, omdat de mensch zelf daarvan het voorwerp, en hij, in vele onderscheidene betrekkingen, zoo wel tot God, als tot zijne Natuurgenooten, ja tot zich zelf, ook voor zich zelf een raadsel is. De Schrijver schift dit zijn Leerboek in twee Afdeelingen, waarvan het eerste, in dertien Hoofdstukken, in het algemeen handelt over den Mensch, zijne natuur, volkomenheid, bedrijven, zedelijke verpligting en toerekening, en dus over de grondbeginselen der zedelijke Wijsbegeerte; en het tweede, in zeventien Hoofdstukken, over de verschillende pligten in zijne onderscheidene betrekkingen.
De orde, door den Schrijver in acht genomen; de kortheid, in overeenstemminge met zijn oogmerk van een Kort Begrip; vooral de opgave eener korte en vrij duidelijke bepaling (desinitie) van de hoofdbegrippen zijns onderwerps, en bijzonderlijk de aanhaling van de verschillende gevoelens van vroegere en latere Wijsgeeren: dit alles verdient, zoo wij meenen, alle goedkeuring; doch daarentegen is ons minder bevallen de dadelijke verwarring van begrippen, waartoe de Wijsgeer, zoo wij vertrouwen met het welmeenendste hart, vervallen is. Hij toch belooft ons, naar den titel, een onderwijs in de zedelijke Wijsgeerte. Maar welke? Is het die, welke zich alleenlijk vormt naar de uitspraken des gezonden verstands, zonder opzigt op hetgeen bij de Godgeleerden openbaring heet? Of is het die naar de voorstellingen der Joodsche, of der Christenen Leer? Of is het naar ge-