sten Brief van Johannes vergelijken, hoewel er anders vrij wat verschil, in de wijze van schrijven en uitleggen van beiden, plaats heeft. Vooral winnen het de aanmerkingen van brink in beknoptheid en vermijding van uitweidingen in algemeen bekende plaatsen, waarover reddingius, ten gevalle van die soort van Lezers, welke hij zich schijnt voorgesteld te hebben, niet zoo ligt heeft willen heenstappen.
Hoe het daarmede zij, men moet niet alleen het goede oogmerk van den kundigen en arbeidzamen reddingius prijzen, waarmede hij ook dit geschrift, ter bevordering van het nuttig lezen der II. Schrift, bij ongeoefenden, heeft vervaardigd, maar behoort hem ook den lof te geven, van zich daarin wakker gekweten te hebben. Hij heeft zich niet alleen van onderscheidene goede Werken over dezen Brief bediend, en daaruit doorgaans, met schrander oordeel, 't beste overgenomen, maar is ook wel eens van die allen afgegaan, en zijn eigen inzigt gevolgd. Slechts over weinige plaatsen, daar hij van 't gewone afgegaan is, geest hij eenige nadere rekenschap, in achteraangevoegde uitlegkundige aanmerkingen. Deze vullen niet meer dan twaalf bladz., met wat kleiner letter gedrukt dan de overigen, en behelzen ook niet veel, dat men niet reeds bij anderen aantreft, die in veler handen zijn. Ook schijnen den Schrijver alle de beste Uitleggers van dezen Brief, of in zijn geheel, of van bijzondere plaatsen, niet bekend geweest te zijn. Desniettemin geeft hij zeer veel, dat uitgebreid nut zou kunnen stichten. Hoe wenschelijk ware het, dat alle Volksleeraars, ook bij hunne eenvoudige Landgemeenten, den hun overigen tijd van hunne ambtsbezigheden zoo wél besteedden, tot eigen vordering en algemeen nut!