had dit denkbeeld steeds doen uitkomen, en alzoo zijne voorbeelden meer algemeen bruikbaar ingerigt. De Hollandsche Vertaler had dit, al ware 't hier en daar door eene aanteekening, wel mogen aanstippen en ook wel een weinig mogen verhelpen. - Het wordt tijd, dat de Hollander leere, ook zonder veel geld, menschlievend en weldadig, groot en edel te handelen!
Overigens is geheel dit Werk in lafontaine's bekenden geest; de liefhebbers van zijne schriften herlezen ook dezen Roman meer dan eens met een nieuw genoegen, en vinden de vele en groote onwaarschijnlijkheden door de vele en uitmuntende schoonheden overvloedig vergoed.
Ziet hier een huisselijk tooneeltje, hetwelk deze keurige Schrijver altijd zoo meesterlijk teekent: - Een der handelende personen herinnert zich, in eenen brief aan zijn' vriend, aan zijne vroegere en eerste liefde; verhaalt, hoe hij zijn meisje 't eerst aantrof bij 't opgaan van een' luchtbol; hoe hij met haar in kennis kwam; hoe zij in 't gedrang van hare moeder af raakte, en hij haar te huis bragt. Geheel 't schoone verhaal is te uitvoerig voor ons bestek; dan 't volgende willen wij mededeelen:
‘Daar trad ik binnen, lieve Pastoor, in het eenigste vertrekje, waar de zindelijkheid mij uit elken hoek te gemoet lachte; de zindelijkheid, en eene vergenoegde armoede, die reeds op netheid en opschik denkt. De moeder keek hare dochter in eens voort aan; zij had de vraag op de lippen: was mijn Heer ook bescheiden? Maar de dochter had hare geheele vrees vergeten. Zij vertelde van al de heerlijkheden van hare vaart, van de gondels met muzijk, en nu onder de bescherming van de eerwaardige moeder, met zoo veel vertrouwen op mij, met zoo veel dankbaarheid, met zoo veel lieftalige goedheid, dat toch ook de moeder opgeruimd werd. Zij was de Weduwe van een' Dorpsprediker, die van 't klein vermogen, 't welk haar Heer zaliger, (zoo noemde zij haren man,) van wien zij met eene levendige liefde sprak, van zijne kleine bezolding gespaard had, en een klein weduwen inkomen, leefde.
De dochter had terstond haar breiwerk in de hand. Mijne koets bleef zoo lang weg, dat ik allen tijd had, mijne beide luidjes regt gemeenzaam met mij te zien worden, en te bespeuren dat lotje een meisje van geest was, die slechts niet beschaafd was.
Waar komt 't van daan, lieve Pastoor, dat ik mij altijd in de kleine beperkte huishoudingen van schuldelooze menschen zoo wel bevonden heb? - Het naaikussen onder het spiegel, en daarbij een almanak, aan een fraai rood lintje hangende, trok mijn oog tot zich. Ik vertoefde met genoegen op eenige kopjes, die op eene tasel stonden, en tusschen dezelve een paar porseleinen beeldjes.
Mijne koets kwam mij veel te vroeg. Ik hale u nog eens