waarschijnlijk, terwijl ook deze onzekerheid hem verlangen doet naar de spoedige komst van den Messias, van wien hij in dezen, en in menig ander belangrijk opzigt, licht en leering hoopt.
Wij achten dit boekje van dezelfde waarde als verre de meeste, die over dit onderwerp handelen: - gissing en onzekere bespiegeling. Wij voor ons hebben geene zekerheid aangaande het hoe van de toekomst, dan door het stellig woord van der Christenen Heer, en Hij zegt daar stellig maar weinig van; - wij moeten dan ook wachten tot de tijd komt. - Wat er ook van dit boekje zij, nog dunkt ons, dat de gissing, ‘de Schrijver is denkelijk een van Jezus Apostelen geweest,’ zeer ongelukkig is; wij kennen niemand onder hen, aan wien wij zoodanig wijsgeerig onderzoek en geschrift karaktermatig kunnen toeschrijven, en die, zoo als de Vertaler zegt, door het onderwijs van Jezus naderhand van soortgelijke afgetrokkene voorstellen en redeneringen zou zijn terug gebragt, om zich met het onderzoek der eenvoudige Evangeliewaarheid meer bezig te houden. Het bekende: ‘ziet zijn niet alle deze, die daar spreken, Galileërs?’ (het is juist Pinksterdag nu wij dit schrijven) maakt het ons onder andere hoogst onwaarschijnlijk. - De Noten, door den Vertaler onder den tekst gevoegd, komen ons niet voor van zeer veel belang, en, ofschoon misschien ook hier anderen van ons verschillen, zouden wij voor ons liever de overzetting meer letterlijk, en dus minder Westersch en gemoderniseerd verlangd hebben; zoo konden wij ook beter oordeelen, of het opstel ook eenig inwendig bewijs van echtheid had; waaraan wij thans moeten twijfelen. Dit doet toch weinig ter zaak, daar het stuk, het zij dan van wie het zij, niets geen gezag heeft; men kan het beproeven en het goede behouden.
Hoe het bij den Vertaler opkwam, te denken, dat men zijne regtzinnigheid wegens de uitgave van dit boekje misschien wel betwijfelen kon, verklaren wij niet te bevatten. Maar zoo heeft ieder zijn zwak.