Het voor ons liggend Treurspel is zoodanig ingerigt, dat hetgene opzigtelijk de daad van beiling met zekerheid bekend is, slechts de aanleidende oorzaak tot hetzelve gegeven heeft: want die daad zelve is nog niet eens naar waarheid opgegeven, en al het overige is verzonnen.
Niet albrecht beiling, maar willem van den koulster verdedigde het Slot te Schoonhoven. Wij vinden niet in de Geschiedenis, dat de Hoeksen, die het Slot belegerden, niet dan op genade tot de overgaaf wilden stemmen, en dat beiling zijn leven tot een zoen bood, om daardoor het leven van de overige bezetting te behouden. Integendeel, het Slot ging bij verdrag over; de Burgzaten bedongen niet slechts hun leven, maar ook hun goed, en beiling bood zich niet aan, om voor de zijne te sterven, gaf zijn leven niet tot een zoen, maar werd door de Belegeraars veroordeeld om levend in de aarde gedolven te worden. Deze afwijking van de Geschiedenis was ook geheel onnoodig, daar toch de grootheid der daad van beiling niet bestond in het aanbieden van zijn leven, (hetwelk hij bij de overgaaf op genade, zoo als vreede dezelve doet voorkomen, toch zou verloren hebben) maar alleen in het houden van zijn gegeven woord.
Al hetgeen ons verder van arkel, ada, egmond enz. verhaald wordt, strijdt met de Geschiedenis. Doch al ware er nu ook al, omtrent dezen tijd, een Heer van arkel geweest, die eene ongehuwde dochter had, - dan nog (dunkt ons) moest de Dichter deze dochter niet doen voorkomen als de bruid (en wel met voorkennis en toestemming van hare ouders) van albrecht beiling, die slechts als een eenvoudig Burgzaat bekend is. De onwaarschijnlijkheid van deze verdichting valt al te zeer in het oog. Immers wie kent niet de ondheid, magt en het aanzien van het doorluchtig geslacht van van arkel? Zoo de Dichter dan volstrektelijk eene liefdesgeschiedenis in zijn Treurspel moest hebben, (en die schijnt in een' Roman of Komedie wel onontbeerlijk te zijn) waarom dan aan beiling geen meisje van minderen stand gegeven?
Voorts hebben wij nog eenige aanmerkingen op het stuk zelve.
In een gesprek tusschen egmond en beiling doet de Dichter het voorkomen, alsof vrees voor de list van haamstede beiling terug houdt, om het aanbod van egmond aan te nemen: want dus laat zich beiling hooren:
‘En waarom niet terstond, verrukt en opgetogen,
't Verschuldigd loof gegunt(d) aan uw roemwaardig pogen?
Waarom eerst een gesprek met u en mij gevraagd?
Hier schuilt de loze slang, die ons in 't gras belaagt,’ enz.
Hierdoor wordt, onzes inziens, de roem van beiling niet