Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandelingen van het Rotterdamsche Genootschap ter bevordering van de Koepok-inenting, onder de zinspreuk: ne pestis intret vigila, ter gelegenheid van deszelfs Algemeene Vergadering, gehouden op den 9den van Wintermaand 1807. Te Rotterdam, bij W. Locke. 1808. In gr. 8vo. XVI en 86 Bl.Heeft men meermalen. en niet ten onregte, de beoefenaars der Geneeskunde in ons Vaderland beschuldigd, dat zij zeer traag waren in het beproeven, aannemen en voorstaan van geneeskundige uitvindingen en waarnemingen, zoo zal al vast, omtrent de Koepokinenting, dit vonnis opgeheven zijn, daar men zich van den beginne af, nadat dezelve ook tot ons was overgekomen, met haar opzettelijk heeft bezig gehouden. Sommigen mogten de waarheid en het gewigt dezer ontdekking hebben trachten twijfelachtig te maken, huiverig geweest zijn in hare aanneming, ja zelfs openlijke tegenstrevers geworden zijn, de Koepok-inenting zelve verkreeg daardoor meerdere waarde, daar zij in 't | |
[pagina 418]
| |
algemeen strenger onderzocht en getoetst werd, en juist daardoor hare gewigtige voordeelen in het helderst licht geplaatst werden. Zoo als het thans met haar gesteld is, meenen wij dat zij in ons Vaderland toereikende aanhangers vindt; en ofschoon zij, aan den anderen kant, dien trap van volkomenheid nog niet bereikt hebbe, welken het belang der zake vordert, zal echter dit nimmer tot verwijt der inenting zelve kunnen strekken, maar aan de bijzondere denkbeelden en vooroordeelen van sommige Geneeskundigen en van bijzondere personen moeten toegeschreven worden. Ook dit onvolkomene oordeelen wij dat eerlang geheel zal weggenomen zijn, nu de Koning zich ook opzettelijk de Koepok-inenting heeft aangetrokken. Zulk een gezag immers meenen wij als het zekerste middel, om haar algemeen te maken, te moeten beschouwen, daar wij geenszins die wet willekeurig zouden noemen, welke alle ouders, zonder onderscheid, verpligtte, hunne kinderen kort na de geboorte te laten inenten, wanneer slechts wijze en middelen daartoe verstandig en doelmatig gekozen en in 't werk gesteld wierden. Waarom toch zou een Bestuur, overtuigd, dat onder de Ingezetenen, omtrent die zaken, welke op derzelver welvaart eenen hoogst belangrijken invloed hebben, zeer vele vooroordeelen heerschen, of dat het verstand en doorzigt van velen hunner ontoereikende is om dat belang te doorzien, en dat geene geschriften, van welk eenen aard ook, genoegzaam zijn om dat welzijn algemeen te doen behartigen; waarom zou een Bestuur alsdan niet dadelijke middelen mogen en kunnen bij de hand nemen, om de Ingezetenen als 't ware te noodzaken, van zoodanig een heilzaam middel gebruik te maken? Den wezenlijksten dank verdienen zij, die, door hunne bijzondere geschriften, de Maatschappij van het onschatbaar voordeel der Koepok-inenting hebben getracht te overtuigen; - die Genootschappen, welke tot hare bevordering en uitbreiding zijn opgerigt, strekken ons Vaderland tot geene geringe eer, osschoon aan derzelver pogingen nog niet in allen opzigte is beantwoord. Hadden nu de Amsterdamsche Geneesheer en Hoogleeraar â roy en vrolik de waarde der Koepok-inenting, in vergelijking van alle andere bekende voorbehoedmiddelen tegen de Kinderziekte, en haar vermogen in de ver- | |
[pagina 419]
| |
mindering van de algemeene sterfte, door afzonderlijke RedevoeringenGa naar voetnoot(*), bij het jaarlijksch verslag van het Amsterdamsch Genootschap gehouden, overwogen en bewezen; de Geneesheer davids levert ons hier, als Voorzitter bij de Algemeene Vergadering van het in leden zoo zeer bloeijende Rotterdamsche, eene Verhandeling, ten betooge, dat de inenting van de Koepokken, door edw. jenner het eerste in werking gebragt, de nuttigste geneeskundige ontdekking van de 18de Eeuw moet gerekend worden. Zij maakt, met een voorberigt van 16 bl., opdragt, uittreksel uit het Rapport van den eersten Secretaris en Mede-Directeur Dr. j.f. van der houven van anckeren, eenige dichtregelen van den Hoogleeraar j. scharp, van Doctor j.l. kesteloot, en van h. collot d'escury, benevens de opgave van Maecenaten, besturende, werkende, corresponderende en honoraire Leden, den inhoud van dit in allen opzigte zindelijk uitgevoerd en op fraai papier gedrukt Werkje uit. Het onderwerp van den Heere davids moest naar den tijd en de gemengde klasse van Toehoorderen behandeld worden; iets dat altijd moeijelijk valt, en in Recensents oog meermalen de oorzaak is van eene te oppervlakkige en onvolledige behandeling. - De geneeskundige Stelsels van stahl, frederik hoffman, albrecht van haller, cullen, en van brown, worden door den Verhandelaar kortelijk opgegeven, ofschoon hij zich met den laatsten eenigzins uitgebreider bezig houdt, en op welken hij zijne Hoorders met de volgende sierlijke woorden opmerkzaam maakt: ‘Welk een veelbeteekenend Portrait van eenen voornamen Sectenstichter der 18de Eeuw! Hij verdient uwe aandacht, daar zijne valsche aanhangeren U, zoo dikwijls, bij het bed uwer lijdende bloedverwanten of vrienden, in de keuze van eenen Arts, doen waggelen; en, terwijl de een zijne voorschriften met de Alexandrijnsche Senebladen reeds doet bereiden, reikt U de ander den Peruviaanschen Koortsbast, Opium, ja zelfs het glas met Wijngeest toe. Gij zijt begeerig dit Voorwerp te kennen, waarin nog zoo veel achtbaarheid, onder scharlakenverwige wangen en neus, doorstraalt? Welaan! het is john brown.’ - Ook | |
[pagina 420]
| |
de ontdekkingen van onderscheidene geneesmiddelen, uit het planten-, dieren-, berg- en mijnstoffelijk rijk; die van den zeilsteen, van de electrische vloeistof, van het galvanismus worden doorloopen, opdat de Spreker alzoo door zijne vergelijking van alle deze door hem genoemde ontdekkingen met die van de Koepok-inenting tot het besluit zou kunnen komen, dat deze alle de opgenoemde in nuttigheid overtreft. In hoe verre nu zijn Ed. de Hoorders door zijne rede, die, de geheele Verhandeling door, zeer zwellende, dichterlijk uitgedrukt, hier en daar met Nederduitsche en Latijnsche dichtregelen vermengd is, van de waarheid zijner stelling overtuigd hebbe, kunnen wij niet beslissen; wij voor ons, die ons even min als de Verhandelaar eenen meesterachtigen toonGa naar voetnoot(*) willen aanmatigen, maar op zijn' tijd, doch bescheiden te spreken, ons als pligt opleiden, bekennen openhartig, dat wij bij het lezen meermalen ons van grimlagchen niet konden onthouden, en, ofschoon voor verklaarde | |
[pagina 421]
| |
voorstanders der Koepok-inenting willende gehouden zijn, niet in alle opzigten door deze Verhandeling van de waarheid harer stelling overtuigd geworden zijn; - wij meenen ook, dat, om deze grondig te bewijzen, de Verhandelaar alleen de ontdekkingen der 18de Eeuw, in de Geneeskunde gedaan, in vergelijking had moeten brengen; daar er, naar ons inzien, onderscheid moet gemaakt worden tusschen eene geneeskundige ontdekking, en tusschen eene geneeskundige theorie of leer; deze schijnt de Spreker onder elkander verwisseld te hebben. Wanneer bijzondere personen bijzondere denkbeelden koesteren, naar deze eene afzonderlijke theorie of leer of bijzonder stelsel van Geneeskunde ontwerpen of stichten, zal dit dan eene eigenlijke ontdekking kunnen genoemd worden? Zal zoodanig een stelsel, zulk eene theorie of leer, wel als ontdekking, met die van andere, met die van de Koepok-inenting, in vergelijking kunnen komen? Zullen niet veeleer de ontdekkingen van onderscheidene Geneesmiddelen uit de verschillende Natuur-rijken, die, welke door waarnemingen en proeven omtrent deze middelen gedaan zijn, met de inenting, welke toch zelve een dadelijk behoed- of geneesmiddel is, in vergelijking moeten komen? De theorien, stelsels en leer van stahl, hoffman, haller, cullen, brown, en van anderen, konden als zoodanig op zichzelven allernuttigst en heilzaamst voor de uitoefening der Geneeskunst zijn, terwijl daarom echter de Koepok-inenting voor de nuttigste ontdekking der 18de Eeuw zou kunnen gehouden worden. - Ook de wijze van behandeling behaagde ons in meer dan een opzigt niet; het onderwerp zelve verdiende meer eene eigenlijk gezegde geneeskundige behandeling, en had alsdan voor geneeskundigen of voor der zaak ingewijden eene rijke stoffe ter overdenking kunnen opleveren. Wij gelooven gaarne, dat de Heer davids een en ander, omdat hij voor eene gemengde schare sprak, op eene meer gemengde wijze heeft willen inrigten, zoo als zijne Verhandeling ons aanwijst; maar ook dit bevestigt weder onze stelling, dat men, juist door aan alle zijne hoorders te willen voldoen, niet zelden oppervlakkig en onvolledig redekavelt. Verre zij het intusschen van ons, dat wij de Verhandeling van den Heere davids der lezinge of overdenkinge onwaardig, en haar als onnut zouden beschouwen; integendeel, de verstandige weet van alles partij te trekken. Wij willen gaarne gewag maken van het uittrek- | |
[pagina 422]
| |
sel uit het Rapport van den eersten Secretaris, Doctor van der houven van anckeren. Uit hetzelve blijkt, dat de ondervinding niet alleen het beveiligend vermogen tegen de Kinderziekte, door de Gevaccineerden bij herhaling met Kinderpokstoffe over in te enten, dezelve aan eenen besmetten dampkring bloot te stellen, hen met besmetten te doen slapen, eten, enz., maar zelfs de verwonderlijke eigenschap, van de reeds gevatte kwaadaardige natuurlijke besmetting in eene goedaardige te doen overgaan, meer en meer heeft bevestigd. - Het Genootschap heeft met de grootste zorgvuldigheid alle gevallen onderzocht, welke tegen de ontdekking zouden hebben kunnen pleiten, waaronder, bijna alle, of uit tegeningenomenheid, of uit voorbeeldelooze onbeschaamdheid, geput waren; terwijl zij betuigt, van de Koepokinenting geene kwade uitwerkselen, hoe ook genaamd, te hebben waargenomen. - Wie zou, na zulke overtuigende bewijzen van de voortreffelijkheid der Koepokinenting, niet hartelijk wenschen, dat zij meer en meer algemeen wierd? wie de pogingen van derzelver voorstanders niet dankbaar erkennen, en, bij het ontmoeten van aarzelende of met vooroordeelen bezwaarde Ouderen, hun niet de woorden uit het Dichtstukje van den Hooggel. j. scharp, achter deze Verhandeling geplaatst, toevoegen? Ach! konde ik een stem verheffen,
Die in aller zielen klonk!
Stem, die harten zoo kon treffen
Dat zij op den bodem zonk!
'k Zou u Ouderen! bezweren
Om den dood van 't Kroost te keeren,
Dat gij God verreek'nen moet,
En dat Domheid door haar smalen,
Of de Traagheid door haar dralen
Zoo misdadig sneuvlen doet.
|
|