| |
| |
| |
Reizen in de omliggende streken van Napels, en van daar te rug naar Duitschland, door C.F. Benkowitz, Kon. Pruiss. Kam. Secret. Uit het Hoogduitsch vertaald, door P.G. Witsen Geysbeek. Te Amsterdam, bij H. van Kesteren en N. Geysbeek. In gr. 8vo. 298 Bl.
Zeldzaam gebeurt het, dat een Schrijver, te midden van zijn Werk, als 't ware, eene afbeelding van zichzelven ophangt. Dit zeldzame troffen wij aan in het opgemelde Boek, en plaatsen 't zelve bij den aanvange onzer Aankondiginge.
In de Villa Borghese de kunststukken bezigtigende, gewaagt hij met afkeuring van de beroemde groep van bernini, apollo en dafne voorstellende. ‘In de standbeelden zelve,’ schrijft hij, ‘is iets, dat hen in vele opzigten voor het geoefend oog onbehagelijk maakt. Zij zijn schoon, maar gemaniereerd. Velen mijner lezers zullen deze uitdrukking veelligt niet verstaan; ik zal dus trachten dezelve te verklaren. - Mij schijnt het gemaniereerde in de kunst bijna datgene te zijn, wat het gemaakte (geafsecteerde) bij menschen is. Een mensch kan eene schoone gedaante, schoone vormen hebben; maar door een trotsch gedrag, of door de poging om deze voordeelen in een gunstig licht te stellen, en door kleinigheden te behagen, zeer verliezen. Zoo is het mede in de kunst: eene zekere spanning, eene geweldige poging der voorgestelde dingen, die van het eenvondige, bescheidene der natuur afwijkt, brengt het gemaniereerde te weeg. Het gemaniereerde wil ons dwingen om behagen in de daarstelling te vinden, wil dikwijls door iets behagen, wat niet in de natuur is; het niet gemaniereerde laat het aan onszelven over, welk een indruk het op ons maakt, en wil ons geenszins vóórkomen.’
Dat dit eigenste gemaniereerde zoo wel in 't schrijven als in de beeldende kunsten kan plaats hebben, bewijst de schrijstrant des Heeren benkowitz in de voor ons liggende Reizen. Hoe veel zouden wij niet kunnen afschrijven, om de waarheid hiervan te betoogen en met de stukken aan te toonen; dan ons lust die arbeid niet, en is dezelve te minder noodig, daar zulks onze Lezers, bij
| |
| |
de voordragt van het een en ander, uit deze Reizen ontleend, in de oogen zal springen.
In onderscheidene Afdeelingen, met daaraan voogende opschriften, draagt hij ons zijne bezoeken in de ommestreken van Napels voor. Onregt zouden wij den Schrijver doen, indien wij, ondanks het aangemerkte wegens de wijze van voordragt, niet erkenden, dat eenige zijner waarnemingen en beschrijvingen ons behaagden; van dien aard is het voorgedragen en vaak niet in acht genomen onderscheid tusschen de twee ontdekte bedolven Steden Herculanum en Pompeji. Doorgaande zal men hem met genoegen vergezellen op den driedaagschen uitstap naar het Graf van virgilius, naar Capo di Monte en naar Puzzuolo. De Reis naar Caserta is vol afwisselingen. Meermalen deden zich aan ons trekken van spotlust op met hetgene anderen voor heilig houden; wij deelen hier een mede. ‘Te Caserta hield zich om dezen tijd een merkwaardig man op, namelijk de Koning van Sardinie. Hij woonde niet in het groote en nieuwe slot, maar in een oud, bij 't welk een onbeduidende tuin is, en leefde zeer eenzaam; zijne meeste bezigheid en uitspanning scheen bidden te zijn: hij zocht in gene wereld, wat hij in deze verloren had: maar met de Hemelsche kroon moet het toch eene geheel andere zaak zijn, dan met de aardsche; want er zijn zoo veel, die aanspraak daar op maken!’
De spotgeest beheerscht den Reiziger geweldig. Niet zonder afkeuring zal men bij de beklimming van den Vesuvius het volgende lezen. ‘De inwoners van Portici boden ons hunne dieren aan, en wel met een' drang, dat wij ons naauwelijks wisten te bergen; zij trokken ons bij den arm, zij hielden ons bij de kleederen vast, en ieder prees zijn dier. Om eindelijk van den overlast outslagen te worden, sprong ik snel op een ezel, en vond eindelijk eene schuilplaats op den rug van dit lijdzaam dier; in korten tijd zaten wij allen te ezel, en de rit ging voorwaarts, niet in galop, niet op een draf, maar op een deftigen stap. Zoodanig eene vertooning, van fatsoenlijk gekleede lieden, zou in eene Noordsche stad een geweldig gelach verwekken, en alle straatjongens eene gewenschte gelegenheid tot een' kleinen moedwil geven; hier in Portici reden wij zeer eerbaar tusschen de gapende Porticianen door. Mij viel gedurig de spreuk in: “Segget de dochter Zion; siet uwe Koningh komt
| |
| |
tot u sachtmoedigh ende geseten op een ezelinne, ende een veulen zijnde een jongh eener jockdragende ezelinne. (Matth. XXI:5.)” Hier waren vijf zulke Koningen, en ieder had een ezeldrijver met een duchtige zweep achter zich. Palmtakken had men ons ook niet gestrooid; doch daarentegen gingen eenige jongens naast ons, die brood, kaas en braadworst voor ons op den Vesuvius wilden dragen.’ Dit is iets zelfs meer dan gemaniereerd. - Spottende zetten van dien aard zijn door de Reis heen verspreid. Om er nog maar één van op te halen; te Inspruk de Gothische Standbeelden beschouwende, zag hij onder andere godefroi van bouillon, die in de eerste kruistogten Jeruzalem innam;’ deze draagt een doornenkroon en een geweldigen baard, zoodat men hem voor onzen Heiland houden kon; maar hij heeft een kleed met franje aan, en ik geloof niet dat christus ooit een kleed met franje gedragen heeft.’ - Hoe gezocht! hoe onvoegelijk! welk eene lage geestigheid, waarvoor men het echter wil doen gelden!
Min ergerend zijn andere geestigheden, op de Franschen gemunt; bij voorbeeld, het Graf van virgilius bezoekende, vermeldt hij: ‘Het gansche verwulft is van boven door langheid van tijd met aarde bedekt, en uit deze aarde zijn voormaals lauriertakken opgeschoten; maar de Franschen, die liefhebbers van lauweren zijn, hebben deze struiken tot op den wortel tot een aandenken medegenomen.’ - Het Koninklijk Kasteel op Capo di Monte bezoekende, waar men eene groote schilder-galerij aantreft, merkt de Reiziger op: ‘In mijn tijd was niet alles in deze galerij voorhanden wat anders dezelve versiert, en veertien der beste schilderstukken waren, uit vrees dat de Franschen hunne handen er naar uitsteken mogten, naar Palermo gebragt: want menschen, standbeelden en schilderijen vlugten voor deze krijgshelden; en gelijk eens de Grieksche goden naar Egypte vlugtten, toen de woedende tyfon hen vervolgde, redde al het voornaamste in Italie zich in eene veilige schuilplaats, toen de Franschen naderden.’
Wijstaan toe, dat de onzinnigheden des Bijgeloofs, in vollen dag beschouwd, verontwaardiging moeten verwekken, en elken Schrijver, daarvan vervreemd, een afkeerigen toon doen aannemen; dan hij zal liever met korte woorden zulks vermelden, dan er breed bij stilstaan en zich als bevlijtigen om het reeds belagchelijke in het
| |
| |
allerbelagchelijkst licht te plaatsen; hiertoe echter laat zich de Heer benkowitz te meermalen met welgevallen in; als, bij voorbeeld, het geestelijk Marionettenspel der Hemelvaart van christus te Schwaatz, en de groote Doctores de H. maria te Alt-Oelingen in Beijeren, zoo grappig mogelijk voorgesteld. - Na deze en zoo vele bespottelijke gevallen in den loop dezer Reize gelezen te hebben, bevreemdde ons eene Aanteekening des Vertalers, die, na eenige - - -, onder aan de bladzijde schrijft: ‘Tot dus verre, zoo lang de Schrijver eigenlijk het God- en mensch-onteerend bijgeloof bestreed, heb ik hem gevolgd: hier echter, waar hij den Roomsch-Katholijken Godsdienst meer onmiddellijk aantast, heb ik een paar bladzijden overgeslagen, bij de lezing van welken sommige lezers zich mogelijk zouden ergeren; en dit is wel verre van met deze vertaling mijne bedoeling te zijn. In ons land, waar de eene godsdienstige gezindheid niet meer ten koste van de andere bevoorregt wordt, ware zoo iets ook zeer ongepast, onbillijk en beleedigend; en behalve dat begeer ik ook geenszins de tolk te zijn van hetgeen een ander nadeeligs van eenen of anderen vorm van godsvereering zegt, daar ik dit voor mijzelven nimmer gedaan heb en nimmer doen zal, zeggende met voltaire
Je ne décide point entre Geneve et Rome.’
Wij hebben het oorspronkelijke Werk niet, anders zouden wij gaarne die overgeslagene bladzijden gelezen hebben, om te zien, hoe zij in ruw aantasten en grof spotten nog de vertaalde overtroffen. Dit moeten zij gewis gedaan hebben, daar de Vertaler, al het andere opgedischt hebbende, dit achterhoudt. Een vreemd slag van kieschheid in den Vertaler zeker, dat hij voorgeeft, den Schrijver gevolgd te hebben, zoo lang hij eigenlijk het God- en mensch-onteerend bijgeloof bestreed, en nu, ten wille van den Roomsch-Catholijken Godsdienst, de vertaalpenne terughoudt! Bij welken anders, dan bij de Roomsch-Catholijken daar te lande, trof hij de andere staaltjes van verregaande Bijgeloovigheden aan? Wij verstaan zulk een redeneertrant, zulk eene verschooning niet.
Daar wij bij den aanvange opmerkten, dat de waar- | |
| |
nemingen des Schrijvers hier en daar ons behaagden, geldt zulks inzonderheid Italie, waar hij zich vijstien maanden onthield: dan of het Werk, gelijk de Vertaler wil, ‘de eer der overzetting verdiend hebbe; eene eer, die, in onze dagen, ontelbare Hoogduitsche producten onverdiend te beurt valt,’ zal velen onzer Lezeren, zoo uit het aangestipte gemaniereerde van den Schrijver, als anderzins, hoogstbedenkelijk voorkomen. - Men heeft het Werkje trachten op te sieren met eene gekleurde Afbeelding van den Vesuvius, in den nacht van 12 Aug. 1805, waarvan in een Aanhangsel berigten gegeven worden. In dit aanhangsel doet zich het gemaniereerde des Schrijvers op nieuw kennen. De ontzettende Aardschokken, op een ontzettenden trant, vermeld hebbende, laat hij volgen: ‘De Vesuvius bleef bij deze gebeurtenis stil: want zijne woede openbaarde zich op eene andere wijze, en enkel dampwolken drongen uit zijn' krater. Na den tweeden aardschok hoorde men nogtans van zijn' kant een tweevoudigen slag, als van twee kanonschoten: misschien schoot hij viktorie, dat hij, bij verstopten krater, zich toch zoo werkzaam toonen kon.’
De reis geeft den Heere benkowitz dikwijls gelegenheid om Duitschland en Italie met elkander te vergelijken; de hoofdsom zijner vergelijkinge komt hier op neder: ‘Men zal bevinden, dat de Natuur wel meer voor Italie gedaan heeft, maar dat daarentegen in Duitschland de menschen meer voor hun Vaderland doen, en dat daardoor de schaal ten voordeele van Duitschland doorslaat, wanneer de hoedanigheden van beide landen gewogen worden.’
De Vertaling van deze Reizen draagt allezins blijk van in haast vervaardigd te zijn, en de Drukproeven schijnen met dezelfde vlugtigheid overgezien: van hier zoo vele duistere en naar het Hoogduitsch smakende plaatsen; van hier de ontelbare, zelfs zeer zinstorende, drukseilen. |
|