reiken, welk de mensch, op zich zelven staande, en in dien staat zoo zwak, niet konde, voegt en verbindt bij zich aan millioenen van zijne medemenschen, op dat eene verzamelde sterkte van millioenen krachten ontsta;’ voegt er de Vertaler deze aanmerking bij: ‘Zij, die tot het doel des individuelen menschen willen stellen, het betrachten der Zedelijkheid, enkel om dat ze pligt is, zullen mogelijk laag vallen op deze belijdenis, van een zoo beroemd man, omtrent het doel der Staats Vereeniging. Ik moet hierom doen opmerken, 1. dat de Schrijver hier openhartig en zonder komplimenten spreekt, niet naar 't geen men van den redelijken en voor zedelijkheid vatbaren mensch vergen mogt, maar volgens de leer der menschkunde en der bestendige ondervinding, volgens welke ook (zonder a priori te redeneren, uit en tot hetgene geen wezenlijk bestaan heeft) hij straks de uitspraak volgen laat, “dat het grootste deel der menschen onverstandig of slecht is,” 2. dat ook de Schrijver hier niet spreekt over de wijsgeerige grondbeginselen van algemeen Staatsregt, maar, hoe men in de Staten, (niet, die men zelf geschapen heeft of eerst zou willen vormen, maar -) die, en zoo als men ze vindt, Statistiek, (voorloopster, grond en geleidster der
Staat-huishoudkunde en goede Regeerkunde) wetenschappelijk bepalen en vormen kan.’ De Schrijver elders gezegd hebbende: ‘De Duitschers, eene der drie grootst Natien, vaster van karakter dan de Fransche, beschaafder dan de Russische, zijn bij hunne ontzettende massa van krachten, in de laatste twee jaren de spot van geheel Europa geworden - eenig en alleen van wege hunnen Regeringsvorm. Exoriare aliquis NOSTRIS.... [Kom! Redder uit ons bloed!...]’ merkt de Vertaler aan, dat des Schrijvers Voorrede gedagteekend is 20 April 1804, en voegt daarnevens: ‘Sedert is 't, helaas! niet beter geworden. Ook onze vernedering en versmading kwam van onze Staats-regeling (of liever, - ongeregeldheid) niet alleen in en na 1795 - maar de gebeurtenissen voor 1787 hadden ook haren oorsprong in de oude Constitutie zelve. Weshalve het regretteren en terug wenschen dier Constitutie zelve, om de gelukkige dagen met haar beleefd, meer een vrome dan wijze wensch is.’
Om van de Statistiek zelve, ten slotte dezer aankondiging, eene zamengetrokkene schets te geven, levert