dit Boekdeel, en strekt op nieuw ten bewijze, hoe verre zich de belezenheid van den Hoogleeraar uitstrekt, en hoe diep hij zelf in het onderzoek der meeste voorkomende zaken is ingedrongen. Over zeer vele moeijelijke en doorgaans verkeerd uitgelegde Schriftuurplaatsen wordt een helder licht verspreid, of althans de weg gewezen, om de zwarigheden, die in dezelven liggen, uit den weg te ruimen of te verminderen; het vreemde en strijdige, dat sommige op goddelijken last, of met goddelijke goedkeuring, uitgevoerde zaken schijnen te hebben, wordt daaruit veelal geheel weggenomen, en alles in zoodanig verband geplaatst en uit zoodanig oogpunt beschouwd, dat men Gods wijs en liefderijk bestier, in de opvoeding van het menschdom, ook gedurende dit tijdvak, moet bewonderen.
Wij willen bij dit algemeene nog een kort overzigt van de voornaamste, in dit Deel behandelde, bijzonderheden voegen. Eerst wordt gehandeld over het karakter en de bedrijven van Josua, en bij die gelegenheid gewigtige aanmerkingen, tot regtvaardiging van den krijg der Israëliten tegen de Kanaäniten, en der bezitneming van Kanaän, medegedeeld; daarna over het godsdienstig en zedelijk onderwijs der Israëliten, en den staat der wetenschappelijke beschaving ten zijnen tijde; vervolgens over het voorgevallene door en onder het bestier der Regteren. De fabel van Jotham, Rigt. IX:7 enz., het raadsel van Simson, Rigt. XIV:12-18, de liederen van Debora en Hanna, de vreemde daden van Ehud, Samgar, Gideon en Simson, de gelofte van Jephta, de Profetenschool door Samuël opgerigt, al het groote en goede, dat door deze en alle de overige zoogenaamde Regters is uitgevoerd; in één woord, al wat, in dit gedeelte der Bijbelsche geschiedenis, eenigzins aanmerkelijk is, ontvangt hier gepaste opheldering. Het ongenoegen van Jehova over het volk van Israël, omdat vele der afgodische volken onder hen overgelaten waren, wordt op te voren gelegde gronden gebillijkt, het verval van godsdienst en zeden, gedurende dit tijdverloop, en de trap van beschaving, waarop de Israëliten thans stonden, met veel juistheid beöordeeld, en het doelmatig bestier van Jehova in de leiding van dit volk duidelijk aangewezen.
Men kan niet ontkennen, dat dit alles, en wat verder, in de geschiedenis van dit tijdperk, voorkomt, in