bevindt zich de Natie, en met haar de Recensent, ten opzigte van den Vriendenkring, die ons op zijne Dichtvruchten vergast. Over het geheel moeten wij erkennen, dat de keur van vruchten eene vrij goede kunstkennis en gevoel aan den dag legt. Er is eene afwisseling van onderwerpen, van ernst en boert, van dichtsoort en versmaat, rijm en onrijm, welke niet kan nalaten te behagen. Hier en daar ontmoet men kunstverdiensten van de echte soort, waarbij de kracht van dichterlijke voorstelling, vindingrijk vernuft en een juist oordeel, het voorwerp in al zijnen luister doen uitkomen. Oorspronkelijkheid en navolging dingen om strijd naar den prijs der eer. - Doch ook, aan den anderen kant, vinden wij hier en daar enkele platheden, welke door de aanwijzing der kunst-min zeer ligtelijk hadden kunnen verbeterd worden. Zoodanig, bij voorbeeld, is uit het beschrijvende Leerdicht, getiteld: Begoocheling, de volgende zinsnede:
De schijn is dikwerf meer verkieslijk dan het wezen:
Bij voorbeeld, een autheur, die waant te zijn geprezen
Om zijn vermeende gaaf van geest en kloek verstand,
(Schoon hij, des onbewust, veracht wordt in zijn land,)
Is door die dwaling zeer gelukkig, naar mijn oordeel;
Want zou de ontblinding hem wel strekken tot zijn voordeel?
Gansch niet! Hij stemde nooit dat zijn geschrijf niet deugt:
In zijn begoocheling bestaat al zijne vreugd. enz.
En eene andere uit het stukje, getiteld: Verdienste, de bron des geluks, alwaar de verdienste van asgestorvene wijzen bij eene ondergaande Zon wordt vergeleken, als welker pracht nog na haren ondergang voortduurt, bestaande - waarin? - in de erinnering.
Betreed, ô tijdgenoot! door eerbied aangedreven,
In uw' verrukten geest der vadren levensbaan;
Zie nóg hen onvermoeid naar eerlaurieren streven,
Door stoute en grootsche daên.
Zie na een' heldren dag de zon ter westkim' dalen,
Daar al het schepslenheir haar koestring ondervond;
Met welk een pracht verdwijnt ze, en spreidt haar laatste stralen
Nog schittrend in het rond!
Haar aanschijn spiegelt zich in kristallijnen beken,
En lokt het vischje om zich te bakren in haar' gloed;
Een wijl nog, en geheel is zij het oog ontweken,
Als 't maanlicht de aard' begroet.
De Zefyr dartelt dan op schommelende bladren,
En spreidt der bloemen geur als wierook over 't veld;
De waterval stuift neer, daar hij in kronklende adren