ter, wel iets van den ouden smaak en warme zucht voor de wetenschappen hadden overgchouden, maar 't ontbrak hun aan genoegzame verlichting en aanmoediging, terwijl de tegenworsteling der onkunde en barbaarsheid steeds te sterk bleef, om iets van belang tot herstelling toe te brengen.
Deze begon eerst onder de Arabieren, zoo als de Redenaar nu vervolgens uit de Oostersche Geschiedenis bewijst, en ging eerst, in later tijd, van dezen tot de Grieken en Romeinen over. De Abbasiden waren het, die, reeds in het midden der achtste eeuw, in ongunstige tijdsomstandigheden, terwijl alles, door de overheersching van Muhammed en diens opvolgers, nu sedert twee eeuwen, in diep verval geraakt was, en slechts weinige Dichters nog iets van den ouden smaak in wetenschappen en fraaije kunsten vertoonden, allereerst den weg tot herstelling openden, en daarmede wakker voortgingen tot in de dertiende eeuw. De onderscheidene verdiensten der roemwaardige Vorsten, van dezen stam, worden met schuldigen lof vermeld; van Mausur, die dit werk begon, door de beoefening der Wijsbegeerte en Wiskunst te doen herleven; van Mohdius, die den smaak in de Dichtkunst opwekte; van Harun Raschid, die de zucht voor beiden vereenigde, en door zijn schitterend voorbeeld van uitstekende deugdzaamheid veredelde; vooral van Mamun, die zijne voorgangers in alle opzigten verre overtrof, en wiens geleerdheid en voor de letteroefeningen verrigte heldendaden door alle volgende eeuwen zoo beroemd geworden zijn, dat men zich naderhand alleen groot rekende, naar mate men kon geacht worden dien eersten letterheld nader bij te komen. Ter bevestiging van de aan hun gegevene lofspraak wordt uit derzelver levensgeschiedenis opgehaald, hoe veel werk zij maakten, om alle geleerde lieden, van welken zij maar eenige kennis kregen, tot zich te lokken, of, wanneer dit mislukte, althans onderhandelingen zochten, en op allerlei wijzen bevorderden, met allen, van wien zij maar iets hoopten te leeren, het zij het Joden, het zij Christenen, het zij Muhammedanen waren; hoe zij zich toeleiden, om de beste schriftenvan alle Volken, als van Grieken, Perzen, Chaldaeers, Syriers, Aethiopiers, van ginds en elders magtig te worden, hoe zij die in 't Arabisch lieten vertalen,