titel? Of is het grootspraak, dat niemand anders dit ooit beter zal kunnen doen, dan de tegenwoordige Vertaler? Dit laatste valt geheel niet in de allezins vereerende bescheidenheid, door den Navolger in zijne Nederduitsche Voorrede meermalen aan den dag gelegd. Doch waartoe dan het eerste, daar het ons, bij de vergelijking der navolging met het oorspronkelijke, in den volsten zin gebleken is, dat de Heer de jonge niet gevolgd, maar vertaald, hier en daar woordelijk, ja wij zouden haast zeggen, tot slaafschheid toe letterlijk vertaald heeft. Voor zoo ver nu zulk eene overzetting verdienstelijk kan heeten, komt den genoemden Heer daarvan de eer toe, omdat hij zijnen Schrijver levert in alle deszelfs hoedanigheden. Hij is in zoo ver ook onverantwoordelijk wegens de zwakheden en dadelijke gebreken, welke in het oorspronkelijke werk voorhanden zijn; ten ware een of ander kunstregter mogt beweren, dat, in zoodanig een voorondersteld geval, hij, die zich niet als vertaler, maar als navolger opgeeft, verpligt zoude zijn, zulke in het oog loopende verkeerdheden inderdaad te herstellen, en alzoo een verbeterd stuk te leveren. Van dusdanigen aard, bij voorbeeld, was het Landleven van den Heer bilderdijk. Deze heeft den Franschen Dichter delille gevolgd, - vertaald, waar hem zijn oorsponkelijke Schrijver toescheen waarheid en kunst te hebben daargesteld, - gevolgd, veranderd en verbeterd, waar hij oordeelde de voorstellingen des oorspronkelijken Dichters tot meerdere volkomenheid te kunnen en moeten voeren. Aan dit laatste vereischte, nu, heeft de Heer de jonge, als navolger, niet voldaan, en dit smart ons zeer, omdat de Messiade van lavater daardoor behouden heeft alle die leemten, welke dat dichtstuk op elke bladzijde bezit.
De Recensent is het met den Vertaler volkomen eens, dat dit werk van lavater veeleer den naam van Historisch Verhaal, dan van Heldendicht, verdient. Dan, waarin ligt dan de zonderlinge verdienste, om hetzelve een der schoonste van deze meesterlijke hand te noemen? Wij verklaren rondelijk, in dit geheele stuk geene wezenlijke kunst te vinden. Het kan immers niet genoeg zijn, om eene gebeurtenis, eene daadzaak met zwellende woorden uit te bazuinen, zonder dat de kunst hare vindingrijke kracht leent, om het tafereel wel te ordonneeren, gepastelijk te stofferen, behoorlijk licht en bruin te geven, en, wat het sterkste is, door contrast en koloriet zoodanig te doen uitkomen, dat het elken lezer van smaak in het oog moet vallen, even als de schilderij den aanschouwer behoort te treffen. Van dit alles is het oorspronkelijke dichtstuk ten eenenmale beroofd, en het heeft den Recensent altijd gesmart, dat een man, als lavater, aan wien geenszins dichterlijk genie ontzegd kan worden, zich tot zulk eenen platten geschiedschrijver in dichtmaat heeft opgeworpen.