Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereelen van Valentia, door C.A. Fischer. Te Haarlem, bij F. Bohn. 1807. In gr. 8vo. 277 Bl.Het gunstig ontvangen der Tafereelen van Madrid, door fischer met Hoogduitsche verwen gemaald, en met Nederduitsche voor onze Landgenooten opgehangen, heeft den vervaardiger der laatste bewogen, ook de Tafereelen van Valentia ons aan te bieden. - Merkten wij, ten opzigte van de eerstgemelde, aan, ‘dat ze luchtig en geenszins elkander verdringende waren opgehangenGa naar voetnoot(*),’ ook dit geldt ten opzigte van de Tafereelen thans voor ons. Niet minder dan 96 | |
[pagina 206]
| |
worden ons voorgehouden. Dit en 't getal der bladzijden in aanmerking genomen, alsmede dat een tiental Aanhangsels ook dezelve vullen, doet van zelfs in oog vallen, dat vervelende uitvoerigheid geene eigenschap is der voorgedragene Stukken. Of ze alle geschikt zijn om den naam van Tafereelen te dragen, welk woord iet schilderachtigs voor onzen geest oproept, is een ander geval; dan de Schrijver heeft ze zoo gelieven te noemen. Aan de dorre Naamlijst der hier voorkomende Stukken, welke, om verstaan te worden zonder het Boek zelve, zeer noodig verklaringen zou behoeven, zou gewis onze Lezer weinig, en wij het verdriet van uitschrijven hebben. Geen verdriet ondertusschen zal het ons baren, en zeker genoegen aan onze Lezers geven, wanneer wij een en ander Tafereeltje van verschillende soort hier ophangen. Deze mogen tot proeven van de meeste overige dienen. ‘Klimaat. Men sla het oog op de Kaart, en schielijk zal men het klimaat van dit bevallig dal kunnen raden. Aan drie zijden door gebergten ingesloten, slechts in het Zuidoosten open, tegen de zee, bij gevolg voor alle gure winden beschut, moet dan deze geheele heerlijke kust niet een land van eeuwige lente wezen? En waarlijk, elke onaangename verwisseling der jaargetijden, elke onophoudelijke strijd der hoofdstoffen, is hier geheel en al onbekend; eene bestendige helderheid en eene onveranderlijke zachtheid kenmerken het klimaat van Valentia. Om hiervan nog iets meer te zeggen: de gemiddelde hoogte van den Barometer is 25 duim, zijne grootste verandering 13½ linie, zoo dat dezelve menigmaal in acht-en-veertig uren naauwelijks 1¼ linie bedraagt. - De Thermometer is in den Zomer doorgaans tusschen de 17 en 20, en in den Winter tusschen de 7 en 13 graden. Bestendige Zeewinden temperen de hette, en eene koude van 3 graden boven nul is eene zeldzaamheid. In den Zomer heeft men zeker menigvuldige onweders, doch met eenige weinige slagen is het doorgaans gedaan; in den Winter heeft men sedert 500 jaren naar tweemaal rijp en nevel opgemerkt. De heerschende Winden zijn de Zuidoosten, wanneer de hemel altoos helder en vrolijk staat. Slechts op den tijd der eveningen voert een Westewind eenige regenwolken mede; anders telt men in 't geheele jaar ter naauwernood 18 of 20 regendagen. Over het geheel is de lucht zoo zuiver en droog, dat zout en suiker maanden lang onder den blooten hemel kunnen blijven, zonder de minste vochtigheid te moeten vreezen. Zoodanig is het klimaat van Valentia, waar alle natuurlijke verschijnsels fraaijer en liefelijker, alle werktuigen des levens sterker en frisscher zijn. Dat eeuwige slingeren tusschen gezondheid en ziekte, dat gan- | |
[pagina 207]
| |
sche heirleger van slepende kwalen uit het Noorden, is hier geheel onbekend, en alle krachten van ligchaam en ziel schijnen onder dezen gelukkigen hemel wel verdubbeld te wezen. Hier heerscht dus niets van die loomheid, die zwaarmoedigheid, die droefgeestige onverschilligheid van het Noorden, die ons nog naauwelijks in onze beste Zomers verlaat; hier woelt alles vol zuidelijke drift; hier ademt alles vreugde en vergenoegen; hier zijn alle maanden, ja alle dagen des jaars aan het werkzaamst en uitnemendst genot des levens gewijd. Aanbiddelijk klimaat van Valentia, waar alle denkbeelden meer dichterlijk, alle genot liefelijker, alle voorwerpen van het leven schooner worden; waar de jaren des ouderdoms vriendelijker, de dagen des lijdens verdragelijker zijn; waar zelfs het oogenblik van dood en vernietiging het grootste gedeelte van zijne ijsselijkheid verliest! Heil den zieken, wien het noodlot de vlugt herwaarts heeft toegestaan! En al moet hij hier zijn leven eindigen, zijn uitgang zal ook zachter en minder smertelijk zijn. Van alle de wenschen, van alle de driften van het onrustig werelds-gewoel afgescheiden, staart hij den trouwsten vriend met eene stille onderwerping tegen, en midden onder bloesems en bloemen, onder hoop en geloof, slaapt hij zachtelijk in de hemelsche Lente over.’ Van de inwoners dezes zoo hoog opgehemelden Lands schenkt fischer het volgend Tafereel: ‘Geef mij de breedte van een Land op, plagt een zeker Wijsgeer te zeggen, en ik zal u het karakter van deszelfs inwoners blootleggen. Waren er al honderd gevallen, waarin dit te veel gezegd kon wezen, bij de Valentianen houdt het volkomen steek; - naar ligchaam of naar ziel, op wat wijze men hen ook wil waarnemen, de invloed van dezen hemel zal toch nimmer miskend worden. De Valentiaan schijnt alle de voordeelen van den Noord- en Zuidlander te paren. Hij bezit de sterkte van den eersten bij de aandoenlijkheid van den laatsten; hij is hardvochtig als een Noorman, en vurig als een Provencer. Met de Vrouwen is het hier eveneens gelegen. Bij hare fraaije kleur, lichtkleurig haar, bevallige gezetheid, zou men aan dochters van het Noorden denken; maar hare liefelijkheid, vuur en levendigheid, ja alles herinnert ons aan een Zuidelijk land. Wat de zedelijke zijde betreft - ook hier is de invloed van dezen lagchenden hemel niet te miskennen. Bij de Mannen bespeurt men die frissche en vrolijke werkzaamheid, die heete Zuidelijke levenskracht, - bij de Vrouwen die bevallig betooverende vriendelijkheid, dien gevoelig dweependen hartstocht, - bij de beide kunnen die opgeruimde en welmeenende ijdelheid’ [is dit wel het regte woord?] ‘zoo wel als dien vrolijken lust in 't leven; die de bron van de uitmuntendste ge- | |
[pagina 208]
| |
zelligheid is. - Maar niets bespeurt men hier van den ernstigen Castiliaan en zijne koelheid, zoo min als van den valschen Andalusier en zijnen overlast. Even weinig van den doortrapten Biscajer, den lompen Caliciaan, of den stijven Catalonier. Maar wilt gij de welmeenendste en vrolijkste inwoners van Spanje leeren kennen, ga dan naar Valentia.’ In dit Valentia gaat de wijze van bewatering met veel moeite vergezeld, en een kostbare toestel is daartoe noodzakelijk. Om dit alles genoegzaam als in een punt bij elkander te zien, moet men naar het net en nijver vlek Crevillent zich begeven. Doen wij zulks, brengen wij onze Lezers derwaarts. - ‘Eveneens als de mijnwerken in eene stad, aan hooge bergen gelegen, zoo behandelt men in Crevillent de waterwerken, met eenen ijver, met eene drift, met eenen uitslag, die waarlijk bewonderenswaardig zijn. Overal bespeurt men Norias (putten), regenbakken, waterleidingen en kanalen; overal hoort men van water, ook van niets anders als [dan] van water spreken; overal ziet men deze levenwekkende hoofdstof in grooten overvloed tusschen de vruchtbare velden en tuinen doorstroomen. De geheele werkzaamheid, de geheele voorraad van denkbeelden, het geheele huisselijke overleg der inwoners van Crevillent, draait immer op water en watervoorraad uit. Deze drift schijnt dan ook de zoogenoemde Waterfeesten in zwang gebragt te hebben, waarvan er jaarlijks in Crevillent eenige plaats hebben. Dezelve worden doorgaans gevierd bij de inwijding eener nieuw ontdekte wel, en blinken boven alle anderen uit, door de fraaije zinnebeeldige strekking. De wel is ontdekt, het kanaal is voltooid, de waterleiding is opgerigt, en eindelijk genaakt de dag der plegtige inwijding. (Deze heeft doorgaans plaats op een Zondag middag.) De inwoners in hunne beste kleederen, met kransen en bloemen opgeschikt, begeven zich juichend naar de wel. Na hunne aankomst schikken zij zich langs het kleine kanaal in orde, en de Alcalde (Hoofdschout) gaat met de ondernemers tot de noodige plegtigheden over. Nog is de wel door eene kleine afschutting afgesloten, doch in de rondte met kransen en groene takken versierd. De Alcalde geeft haar eenen naam, bepaalt de grensscheiding, en stelt daarvan een behoorlijk bewijsstuk op. Op eens wordt eene vlag uitgestoken, en plotseling stort zich de kleine stroom, in eene schuimende opborreling, in het kanaal neder. Thans weergalmt alles van gejuich en vreugdekreeten; trompetten, pauken, kanonschooten, alles vermengt zich tot het vormen van een geraas, dat geene beschrijving noodig heeft. Zoodra het water in het kanaal vliet, spoeden zich de inwoners om het zeerst met hoeden, bekers, glazen en potjes daar heen; ieder wil het eerst scheppen; ieder verwacht er | |
[pagina 209]
| |
een bijzonder voordeel van; de grijsaards bevochtigen met hetzelve hunne ongestelde oogen; de meisjes beschouwen het als een uitstekend middel voor de schoonheid; de vrouwen drinken het ter bevordering der vruchtbaarheid; de jonge knapen houden het voor een uitstekenden gezondheidsdrank; met één woord, alles woelt en dringt door elkander, waarbij aan allerhande kortswijl geen gebrek is. De dag wordt voorts besloten in vrolijkheid, genoegen en blijdschap. In triumf keert men terug, danst onder de lommerrijke Algarroden-boomen, en wat het water in geest en kracht te kort schiet, wordt door de heerlijke muskadel vergoed.’ De Provincie Valentia levert eene menigte van voortreffelijke Wijnen op, waaronder die van Alicante en Benicarlo uitmunten. Wat daarvan, alsmede van de Olie, gezegd wordt, staan wij over; dewijl het vermelde Waterfeest ons uitlokt, om, wat fischer van de Waterdieven zegt, als zeer zonderling, mede te deelen. ‘Ik weet niet, of de vlijtige lipenius ook iets over de Waterdieven verzameld heeft; doch ik weet wel, dat men dezelve op alle schepen, en nog meer in Valentia aantreft, ginds om het te drinken, hier om de bewatering. Men herinnert zich de regeling der kanalen, de kostbare toestellen, de aanzienlijke uitgaven, die daaraan verknocht zijn; men weet, dat het water hier onschatbaar, deszelfs verdeeling geregeld, en de prijs in vele streken ontzettend is. Zal men zich nu nog verwonderen, als men hier van Waterdieven leest, daar water dikwijls duurder is dan goede wijn? Daar sluipt hij heen, de arme vindingrijke Waterdief, die zijn sober stukje lands door de droogte ziet versmachten. Daar sluipt hij heen in den stillen middernacht, met emmers en kalabassen behangen, om deze onschatbare vangst te doen. Met een kloppend hart klimt hij den steilen berg naar de vreedzame wel op; sidderend vult hij zijn vaatwerk; buiten adem keert hij naar zijne wachtende vrouw terug. Doch hij is geslaagd, hij heeft de slapende wachters weten te mijden, en zijne kleine regenbak is weder voor eenige dagen met water voorzien. Op eenen anderen tijd is hij bij de Pantano in het kreupelhout verscholen. Ongemerkt weet hij eenige gootjes van kurk aan het hoofdkanaal vast te krijgen, en lustig loopt het water nu in zijne dieperliggende tonnen af. - De onderneming is gevaarlijker, en veronderstelt oogschijnlijk eene verstandhouding met de wachters; maar de berekenende Waterdief offert ook gaarne een piaster op, waar hij dezelve tienvoudig weder kan inwinnen. - Roekeloozer door dezen goeden uitslag, doet hij eindelijk een waagstuk, en leidt zelfs een van de duizenderlei zij-kanalen af. Druk is zijne huishouding nu bezig, met het wa- | |
[pagina 210]
| |
ter in tonnen, kannen en emmers naar den verholen regenbak te brengen, terwijl men een uur verder vergeefs naar de gewone bewatering wacht.’ Ten besluite nog een Tafereeltje van eenen anderen aard; het voert ten opschrift: zuidelijke liefde. - ‘Even als de natuurlijke levenskracht, zoo ontwikkelt zich hier de kracht van den geest, in de grootst mogelijke volmaaktheid. Waar alles den hoogsten graad van sterkte en schoonheid bereikt, daar moet ook de liefelijke bloesem van het gevoel volmaakter en zuiverder wezen. ô Liefde! aanminnig kind der lente van ons leven! Wie u in alle uwe bevalligheid wil leeren kennen, die spoede zich naar uw Vaderland, naar het betooverend Valentia! Die geheime neiging, waardoor de natuur beide kunnen aan elkander verbindt, werkt hier in hare geheele levendigheid. Het moge een gevoel van den geest of van de zinnen wezen; het moge uit beiden ook zamengesteld zijn - genoeg, het tooit zich hier op met alle de betoovering van dweeperij en romaneske geestdrift. Maar schijnt het hoogste, het hartelijkste gevoel der liefde, schijnt het niet die kunne aangeboren te wezen, die door de natuur tot het heerlijkst model harer heerlijkheid werd geschapen. Bij de Vrouwen is alles meer zacht en teeder, meer zuiver en hemelsch, dan bij de Mannen; alles heeft op haar eenen meer hartelijken, liefelijken en dichterlijken indruk. En dan de zuidelijke, de Valentiaansche Vrouwen - is hier nog eene uitlegging noodig! Haar hemelsch klimaat, hare dichterlijke godsdienst, hare romaneske Legenden, alles schenkt hare verbeelding eene vlugt, eenen rijkdom, eene werkzaamheid, die onbeschrijf baar zijn. Maria en de hemel, de beminde en zijne omhelzing - alles vliet bij haar ineen, alles vereenigt zich tot een genot, hetwelk alleen door een vrouwelijk hart kan bereikt worden. - Tot een genot? - o dat toch niemand onderneme deze tooverachtige misleiding weg te nemen! dat niemand het wage eenen sluijer weg te schuiven, die het schoonste geheim der natuur bedekt! Maar gelukkig zij, die onder dezen hemel beminnen! Driewerf gelukkig zij, die van deze Vrouwen bemind kunnen worden!’ |
|