zijden een reeks van Latijnsche aanteekeningen goedgevonden heeft te plaatsen: iets, waarmede wij ons niet kunnen vereenigen. Want indien deze aanteekeningen over den Tekst meer en nieuw licht verspreiden, waartoe dan den Nederduitschen Lezer van dat licht ontbloot gelaten? Wij weten, dat er onder de leden van het Hervormd Kerkgenootschap velen worden gevonden, die het verstand der gewijde schriften op prijs schatten, en eene uitlegging van eenigzins duistere teksten gaarne in eene Leerrede hooren; en gewisselijk moeten de zulken eenige spijt gevoelen over het missen der vermoede schatten, die nu, in eene hun onbekende taal, verborgen liggen. Om den wille van deze achtenswaardige klasse van menschen hopen wij, dat de Eerw. schotsman, indien hij vervolgens Leerredenen in het licht geve, deze vertooning van geleerdheid
achterwege late. Voor het overige, terwijl des Heeren roemers stijl, hier en daar, zwellende en zwierig is, valt die van den Heer schotsman meer in het gemeenzame, zonder, echter, in dat platte te vallen, welk menig eene Kanselrede, ook door den druk gemeen gemaakt, ontsiert, om niet te zeggen onteert. Wij twijfelen niet, of gelijk met de mondelijke voordragt, zoo ook met de uitgave, zullen de beide Leijdensche Leeraars, bij hunne onderscheidene Gemeenten, dank behaald hebben.