Londen. Nieuwste Tafereelen van deszelfs Zeden, Handel, Beschaafdheid, Letterkunde, enz. Door eenen vrijmoedigen Beschouwer. Uit het Hoogduitsch vertaald. Amsterdam, bij L.A.C. Hesse. 1807. In gr. 8vo. 166 Bl.
Aan laatheid ontbreekt het niet, om deze Tafereelen de nieuwste te mogen noemen; immers te midden van Wijnmaand 1806 werden den ongenoemden Vervaardiger belangrijke Staatszaken naar Engeland toevertrouwd, en reisde hij daar heen; voormaals was hij er nog eens geweest. Doch vraagt de Lezer, of ze gewigtig en treffend zijn? dan zullen wij Neen moeten antwoorden. En kunnen zij, die het Werk van goede gelezen hebben, dit wel ongelezen laten liggen.
In de zes Afdeelingen, waaruit het Werkje bestaat, ontmoet men eene menigte kleinigheden, en steeds den Duitscher, met zijn Land ingenomen; ook heeft de Vertaler er veel Hoogduitsch in laten blijven. De Schrijver zegt, bij den aanvange, ‘dat hij eene genoegzame kennis van de Engelsche Taal bezat.’ Dat hij er in 't spreken mede te regt kon, willen wij zeer wel gelooven; doch best liet hij het schrijven achterwege, dewijl hij, in eenige Engelsche aanhalingen van woorden en spreekwijzen, op verre na alle niet noodig, dikwijls eene spelling bezigt, die 's Mans onbedrevenheid in het Engelsch schrijven verraadt: het kunnen niet wel alle drukfeilen wezen.
Breed is hij over den heerschenden smaak in de Duitsche Litteratuur. Wat deze bevordert en ophemelt, ontmoet lof; wat hierin niet naar 's Duitschers wensch handelt, blaam. Bij voorbeeld, daar hij eene Lijst en beoordeeling opgeeft van de in Engeland uitkomende Maandwerken, schrijst hij: ‘The Monthly Review. Als het oudste Review, heeft een grooten naam, en bezit nog altijd bekwame medewerkers; maar ik wist niet een eenig vak, waarin het boven zijne mededingers uitmuntte. In het Appendicibus vindt men thans nog maar zelden een Duitsch boek aangehaald. Dit is gierigheid, verachtelijke gierigheid; want het Engelsch algemeen weet, dat de Duitschers goede geschriften, en niet weinige, drukken. Ook ontbreekt het in Engeland niet aan Mannen, die zeer goed Hoogduitsch verstaan.’
‘De Koning’ (dien onze Tafereelschrijver slechts van verre gezien heeft) vermeldt hij, ‘spreekt beter Hoogduitsch dan Fransch, en bezit vele goede Duitsche Boeken, die tot de geschiedenis, het staatsregt, de Godgeleerdheid, enz. behooren. De Koninklijke Familie spreekt altijd Hoogduitsch, wanneer men bijeen is, en de Koning was van alle tijden gaarne in het vertrek der Koningin, wanneer zij