Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijReis uit Egypte door Sennaar naar Abyssinie, en van daar naar de Kaap de Goede Hoop, door een Fransch Emigrant; vertaald naar zijn handschrift, en begeleid van aanmerkingen des Vertalers. Iste Deel. Met eene Kaart. Te Amsterdam, bij W. Holtrop. In gr. 8vo. 210 Blz.Een zonderling Voorberigt leidt ons tot dit zonderling Werk in. De kortheid doet het ons grootendeels afschrijven. ‘Dezelfde redenen, die den Schrijver bewogen hebben, zijn Werk niet in het Fransch uit te geven, maar enkel den Vertaler te vergunnen, daarvan zulk een gebruik te maken, als hij raadzaam zou oordeelen; even dezelfde redenen vorderen ook de geheimhouding der Namen van Schrijver en Vertaler; en, waarin die redenen bestaan, zal door den oplettenden Lezer even | |
[pagina 111]
| |
gemakkelijk worden ontdekt, als uit het laatste gedeelte van dit Werk blijken zal, langs welk een zamenloop van dingen de Vertaler het vertrouwen van den Schrijver in zoo verre won, dat deze hem de beschikking over zijnen arbeid oversiet.’ Waarlijk men is met het lezen dezes Werks niet verre gevorderd, of de redenen dier Naamsgeheimhouding doen zich kennelijk op! Wat het andere betreft, des kunnen wij niet oordeelen, voordat wij het laatste gedeelte dezes Werks zullen gelezen hebben. De Reiziger, de oorspronkelijke Schrijver, is een Marseilliaan, die te dier Stede eene uitgebreide Fabrijk had, en daar kennis met den bekenden Reiziger bruce maakte. Reislust werd in hem ontstoken. De woelingen in Frankrijk deden hem besluiten zijnen reislust te voldoen en naar Smyrna te vertrekken, waar hij vernam op de Lijst der Emigranten geplaatst te weezen. Tot Leeraar onder de Protestanten in Frankrijk, door zijn Vader, die aldaar Leeraar was, eerst bestemd, had hij Latijn, Grieksch en een weinig Hebreeuwsch geleerd; welke taalkennis hem den weg baande om te Smyrna het Arabisch te leeren verstaan en spreken. Dan, eer hij die taalkennis opdeed, maakte de naam van Emigrant velen zijner Landgenooten te Smyrna zoo afkeerig van hem, dat hij ten jare 1797 besloot naar Scanderie over te steken. Scanderie is de naam van Alexandrie bij de Egyptenaren; zoo heet bij hun Rosette Rasjid, en Kairo Masr. De Schrijver verkiest die Egyptische namen te bezigen, en ook de vreemde in andere gevallen te gebruiken; wij kunnen niet zeggen dat zulks tot klaarheid strekt. Een Griek, die het Arabisch uitmuntend verstond, was zijn Reisgenoot en Leidsman. De komst van bonaparte in Egypte stoorde den Reiziger in zijne eerste naspenringen van de Oudheden, die hij eer met het oog van een volney en een dupuis, dan met dat van een bailly beschouwde. Hij ontdekt zich bij de Turken als een vijand der gelande Franschen. Hij geraakt in kennis met moerad-bei, nadat deze den slag bij de Piramiden verloren had, en in diens gunste; zoekt bij dezen Gezant naar Sennaar en Abyssinie te worden, 't geen hem gelukt. Op de Reis door de groote Woestijn van Nubie kortte hij den weg met de verhalen zijner Reisgenooten. Bijzonder breedvoerig is de vermelding van het leven des | |
[pagina 112]
| |
Hasnadars, dat is Schatbewaarder, Hofmeester, ismaël, een kind van Christen-ouders, doch als slaaf weggevoerd en een Muzelman geworden, thans tot dien hoogen post opgestegen. Deze standwissel gaf den Schrijver gelegenheid om op dit stuk na te denken, en, na zijne aankomst aan de Kaap de Goede Hoop een Bijbel bekomen hebbende, zijn gevoelen over abraham, eliezer en abrahams Zonen mede te deelen. Bijzonder is zijn gevoelen over jozefs wegzenden naar Sichem; hij beschuldigt den Aartsvader van eene onbedachtzaamheid, die, zijns bedunkens, vrij wat naar onverschilligheid zweemde, en vindt daarin den sleutel voor het volgende gedrag van jozef, hier in een gansch ander dan het gewone licht voorgedragen: of het juister zij, willen wij hier niet onderzoeken. Aan het Hof van Dongola gekomen, schetste hij de Bewerkers der Omwenteling in Frankrijk met de zwartste verwen af, en won het vertrouwen van aboelbachir, zoodat hij van hem geleide kreeg naar Sennaar en Abyssinie. Op deze reize ontdekte hij, dat bruce den Astapus der Ouden, ten onregte, voor den Nijl gehouden had. In deze bijzonderheid wederspreekt hij dien anders bij hem zoo hooggeschatten Reiziger. Hij ontdekte, dat te Tsjendi nog eene vriendin van bruce, met den titel van Sittina of Beheerscheresse, bestond, reeds zes-en-zestig jaren oud. Na een onderzoek wegens den tijd, waarop Mercë door de Arabieren werd bevolkt, en iets over den duisteren oorsprong der Abyssiniers gezegd te hebben, komt de gemelde Sittina ten tooneele, en speelt eene zoo vreemde rol, dat dezelve naauwelijks in vreemdheid kan overtroffen worden, of het moest wezen door die des Franschen Reizigers, die op haar smoorlijk verliefde. ‘Hij veroorloofde zich,’ 't zijn 's Reizigers eigene woorden, ‘dezelfde vrijheid, die bruce weleer bij herhaling genomen had, om namelijk eene hand der Sittina te kussenGa naar voetnoot(*); niet | |
[pagina 113]
| |
omdat derzelver olijfkleur mij bekoorde, of omdat ik juist door derzelver uitnemende poezelheid werd uitgelokt; maar omdat dit mij juist het gereedste middelscheen, om mij als een' Vriend van bruce bij haar bekend te maken, en gelegenheid tot eenig nader gesprek met eene Vrouw, die voor bruce zoo belangrijk geweest was, te verwerven.’ - Welhaast bevond hij zich alleen bij de zes-enzestigjarige Dame, die hem al duidelijker en duidelijker begon toe te lonken. Met ontroering trad hij, als arts genoodigd, in hare slaapkamer. Welk een tooneel! De Sittina drong hem, toen hij bij haar op eene sofa was gezeten, tot eene worsteling, ‘waarin hij ondervond, hoe veel kracht en gloeijende warmte zij nog bezat; ja hij werd door dat gevoel en het rozenrood, dat zich over hare bolle wangen verspreidde, en het vuur, dat ook uit hare schoone oogen schitterde, geheel buiten zichzelven gebragt.’ - Zoo vreemd deze ontmoeting is, zoo vreemd is het gesprek over sara's bevalligheid in het oog van abimelech, en wat verder tot die geschiedenis behoort, gehouden - niet in de slaapkamer, waaruit hij verzocht had te mogen gaan, haar zeggende, ‘dat hare lieve lonken hem in de uiterste verwarring bragten.’ - Een en ander deel van abraham's geschiedenis wordt hier als ingelascht verworpen, waarop meer te zeggen valt dan ons bestek toelaat aan te voeren. - Onder deze wel vreemde gesprekken stelde de Sittina hem voor te spijzigen. Des Reizigers antwoord schrijven wij, om de vreemdigheid, af. ‘Ik ben in alles tot uw dienst, zoo gij mijne geneeskunde slechts niet in uwe slaapkamer op de proef stelt. Hiertoe leen ik mij niet gaarne: want God alleen is mijne toevlugt, en hoe kan ik op Hem vertrouwen als ik tegen hem zondige? Nu gij zijt wel geene getrouwde Vrouw, zoo als die van potiphar; maar evenwel zou ik, bij een herhaald bezoek in uwe slaapkamer, met joussouf moeten zeggen: Hoe zou ik zoo groot een kwaad doen, en zondigen tegen God! Ik kan immers uw echtgenoot niet worden, | |
[pagina 114]
| |
anders gaf ik mij gaarne in uwe armen over aan eenen wellust, welken ik nog nimmer ondervond; maar nu zou God mij vroeg of laat hiervoor straffen. Laat ons dan zijn alziend oog eerbiedigen!’ - Hierop volgde na het eten een gesprek over hagar en de lotgevallen van die Moeder der Natie, waaruit de Sittina afstamde. - Hij toont zich een Schriftuitlegger van eene vreemde soort, en wij twijfelen niet of hij heeft dit stuk naderhand vrij wat uitgebreid: voor eene voetstootsche opheldering kan het niet wel doorgaan. Dan de Sittina was er hoogst mede voldaan. Immers bij de dankbetuiging ‘vatte zij 's Reizigers hand met eene gloeijende hand van haar, terwijl hare oogen onbeschrijselijk flonkerden, en zou hem zijne deugdelijke voornemens misschien hebben doen vergeten, indien er niet juist eene bediende aan de deur getikt, en dezelve straks op het bevel der Sittina geopend had.’ Aandoenlijk was het afscheid van dit voor den Reiziger betooverend mensch. Voor altoos meende hij haar vaarwel gezegd te hebben. Een akelige droom wegens de Sittina ontrust den Reiziger. - Hij wordt weder bij haar ontboden, omdat zij ziek was, en geneesmiddelen van hem begeerde. Even zonderling als de vorige is deze ontmoeting; doch eindigt met het geschenk van de gouden keten van haar hals, die zij, het opperkleed des Reizigers losmakende, daaronder hing. Teedere omhelzing. Beloofde en toegezondene geneesmiddelen. - Dit geschenk vinden wij dat den Reiziger vervolgens in vele gevallen te stade kwam. Na zoo vreemd eene ontmoeting werd de reis voortgezet tot Herbadsji, waar, na eenige min gunstige ontmoetingen, de halsketen uitnemenden dienst deed. Eindelijk komt de Reiziger bij de zoogenoemde Nubiers, onderdanen des Konings van Sennaar. Daar ontmoeten zij de Personen eens vroeger gezonden Gezantschaps van moerad-hei, 't geen tot nog toe weinig of niets had uitgerigt. Het verzoek aan den Reiziger, om als Arts ten Hove te komen, baart hem veel verlegenheids. Groot waren de toebereidselen voor een plegtig gehoor bij den Koning, dat, aan- en afgezegd, eindelijk plaats greep, doch vruchteloos afliep. Gunstiger keer nam hunne zaak, nadat de Reiziger, om de gunst des Grootviziers te winnen, zich had laten overhalen om er als Arts te verschijnen. In dit geval werkte de gouden keten van | |
[pagina 115]
| |
de Sittina als een toovermiddel: daarmede omhangen, trad de Reiziger, voor 't eerst zijns levens, een eigenlijk Vrouwenhuis binnen. Hier ontmoette hij, te midden van vijf zwarte Wijven, de schoone Dochter van fidele, die bruce weleer zoo bekoorlijk scheen en er nog zeer bevallig uitzag, hoe donker bruin hare kleur ook wezen mogt. Over bruce liep het onderhoud; het halssieraad werd bezigtigd; bijzonder liet hij zich in met de gemelde Schoone, die, ondanks haren veertigjarigen ouderdom, het meest begunstigde wijf des Grootviziers was, wien hij ophelderingen gaf wegens de Vijanden van moerad-bei. De braakmiddelen slaagden, en hij won de gunst van de schoone aisietsj, die zijne zaak bij haren Echtgenoot bevorderde. Zij en de andere Vrouwen namen penningen van hare halsketens, om die aan zijne keten te hechten. In afwachting van den gehoopten gelukkigen uitslag, kortten zij den tijd met de berigten van eenige Nubische Priesters, wier Voorouders geacht werden overgebleven te zijn uit een Watervloed, waardoor alles ten zuiden van die bergketen was verwoest. Hier treft men zonderlinge aanmerkingen aan, wegens den Zondvloed, bij mozes vermeld, en de niet algemeenheid van denzelven. De pogingen van de schoone aisietsj werkten tot 's Reizigers voordeel, en hij kreeg verlof om naar Abyssinie te mogen vertrekken. Dan hij moest, eer hij op reis ging, nog braakmiddelen aan 's Konings Vrouwen toeschikken. Zijn voorraad, en geen wonder! was bijkans op. Eer de reis aanving, hield hij een en ander gesprek, onder andere met een Kopt, over de Leer van het bestaan des Duivels, en verscheide bijzonderheden, Abyssinie betreffende. De optogt des wel tot de reis voorzienen Afgezants krijgt een breed verhaal. De gesprekken met de hem toegevoegde Reisgenooten vloeijen over van aanmerkingen, die naar vrijgeesterij smaken. Bij den Sjek van Beila kwam hem het halssieraad weder zeer te stade. Deze is een verdediger der Veelwijverij, en de Reiziger geen sterk tegenspreker, daar hij dien Sjek verklaarde, dat zijne Wet daaromtrent niets bepaalde. De jongste onlusten in Abyssinie vinden wij vermeld. Wonder wel komt hem weder de kennis aan bruce te pas, hier bekend onder den naam van jakoube. De veelvuldige Aanteekeningen des Vertalers en Uit- | |
[pagina 116]
| |
gevers aan den voet der bladzijden zijn meestal van denzelfden stempel als de denkbeelden des Reizigers. Veel gewaagds, veel ongegronds, durven wij schrijven, wordt er nu en dan in ter nedergesteld; schoon alles blijk van 's Mans belezenheid, inzonderheid in de schriften van den laatsten tijd, drage. Noodeloos, na al het bijgebragte, is bijkans het vermaan, dat dit Werk met den behoedzamen geest der onderscheidinge moet gelezen worden. Wij kunnen niet afzijn, nog, ten slot, aan te merken, dat de schikking en wending des Werks ons nu en dan is voorgekomen van dien aard te wezen, dat ze ingerigt zijn om juist van Onderwerpen te handelen, die de Reisbeschrijving niet vorderde, althans niet in die uitgebreidheid. - Heeft men aan de geloofwaardigheid veler bijzonderheden in bruce's Reize getwijfeld; is die twijfel, ondanks alles wat men te werk gesteld heeft om denzelven te verbannen, onlangs in Engeland weder opgekomen, - wij hebben, hier en daar, ook stoffe van verdenking gevonden. Als de Vertaler zich van den dank des Publieks, voor de moeite aan den aanvang dezes Werks te koste gelegd, slechts genoegzaam kan verzekerd houden, dan belooft hij het overige, in denzelfden trant bewerkt, weldra hierop te doen volgen. |
|